Carlo Ginzburg
Vervolg van pagina 1
en de kunstcriticus Morelli dat de werkwijze van de historicus veel wegheeft van die van de jager. Iedereen herinnert zich het begin van De naam van de roos waarin enkele schijnbare onbetekenende details tot verregaande conclusies leiden over een paard. Op dezelfde manier gaat de detective te werk; daarin ligt de zeggingskracht van de Freudiaanse lapsus; in die zin, aan de hand van wat op het eerste gezicht nietigheden zijn zoals de vorm van een oor of een nagel, stelde Morelli voor om de maker van een schilderij te determineren. Tegenover deze personen (alle drie artsen) stelt Ginzburg een filosoof als Galilei voor wie het individuele onuitspreekbaar en daarom te verwaarlozen is. ‘De toepassing van de wiskunde en van de experimentele methode impliceerde immers de kwantificering respectievelijk herhaalbaarheid van de verschijnselen, terwijl de individualiserende benadering de herhaalbaarheid per definitie uitsloot en de kwantificering slechts toeliet als hulpfunctie.’ Anders gezegd: de arts weet dat ziektebeelden, theorieën, handboeken en andere modellen onmisbaar en onvermijdelijk zijn maar hij weet tevens dat goed kijken naar de patiënt belangrijker is dan welke algemene wijsheid dan ook. Alles kan wijzen op griep maar een vlekje onder de voet vertelt dat het die ziekte toch niet is.
Marc Bloch
Het is deze denkwijze die Carlo Ginzburg verbindt met een van de oprichters van het tijdschrift Annales, met Marc Bloch. In Sporen verwijst hij in een noot expliciet naar hem wanneer hij schrijft dat de kennis van de historicus net als die van de arts ‘indirect, duidend, gissend’ is. Het tweede opstel uit Omweg als methode is dan ook aan deze vader van de moderne Franse geschiedwetenschap gewijd. Bloch - wiens belangrijke Pleidooi voor de geschiedenis of geschiedenis als ambacht onlangs in dezelfde serie verscheen - schrijft meerdere keren passages die evengoed in Sporen hadden kunnen staan. Sterker nog, hij gebruikt dezelfde noties wanneer hij over onze kennis van het verleden spreekt. ‘Een taalkenmerk, een rechtsregel die in een tekst is opgenomen, een rite die in een ceremonie is vastgelegd of op een gedenksteen is uitgebeeld, zijn evenzeer als de vuursteen, geslepen door een ambachtsman uit het stenen tijdperk, realiteiten (...) die wij ons ten nutte maken door middel van een strikt persoonlijke intellectuele inspanning.’ Wat hij daarmee bedoelt staat elders, in een passage die evengoed over het verschil tussen Galilei en Sherlock Holmes zou kunnen gaan. ‘Het contrast tussen de weergave van de werkelijkheid der natuur en die van de menselijke geest is over het geheel genomen even scherp als tussen het werk van een frezer en dat van een vioolbouwer. Alle twee werken op de millimeter nauwkeurig, maar de frezer gebruikt mechanische precisie-instrumenten, terwijl de vioolbouwer zich voor alles laat leiden door de gevoeligheid van zijn oren en vingers.’ Maar ook Bloch beperkte zich niet tot deze individualiserende methode. De invloed van de socioloog Durkheim was fundamenteel voor zijn denkwijze. In de woorden van Ginzburg: hij ‘probeerde de filologische en bronnenkritische gestrengheid van een
Seignobos’ (een doener onder de historici) ‘in overeenstemming te brengen met de voorliefde voor de grote vraagstukken en de diepte-analyse van iemand als Durkheim.’ Vervang deze namen door andere en de kern van de meeste discussies over de geschiedenis - van gisteren en vandaag - is gegeven.
■