Monsterlijke toren
De Parijse manifestatie ‘Magiciens de la Terre’ brengt deze zomer kunstwerken vanuit de hele wereld op één plek bij elkaar. Er zijn enkele aspecten die het interessant maken het idee achter deze eerste ‘wereldtentoonstelling van eigentijdse kunst’ te vergelijken met de wereldtentoonstelling van honderd jaar geleden, vond de redactie van Kunstschrift (nummer 3/1989, SDU, f 12,50). De verschillen in opvatting worden maar even aangestipt, want de megalomane Parijse wereldtentoonstelling van 1889 (het is die van de Eiffeltoren) rechtvaardigt op zichzelf een heel themanummmer, dat zeer levendig werd door de afwisseling van getuigenissen van tijdgenoten met compacte en informatieve essays. De leidende gedachte van toen was een imperialistische, zet kunsthistorica Annette Gaalman uiteen. De uiterst succesvolle exotische presentaties van ‘primitieve culturen’ waren opgezet als treffende voorbeelden van achtergebleven beschavingen, en zo bewezen (door Franse architecten gebouwde) Turkse moskeeën. Mexicaanse en Egyptische tempels, een Annamitisch theater, een Arabische straat en Tahitaanse, Kongolese, Senegalese en Javaanse dorpen de noodzaak van koloniale expansie en van superioriteit van de westerse beschaving. Het meeste succes (875.000 bezoekers) had de Javaanse kampong, ingericht tot proeflokaal van de erven Lucas Bols. De Nederlandse inzending, ook van industriële produkten, was er overigens gekomen door particulier initiatief. Die historie komt ter sprake in een artikel van Ileen Montijn, die beschrijft hoe de conservatieve Nederlandse regering extreem bang was geweest zich te branden in een ook voor andere landen controversiële kwestie: de gelijktijdige viering van de honderdjarige omwenteling van de Franse monarchie. Het meest gemopperd werd natuurlijk op de ‘clou’ - op een draadnagel leek hij tenslotte wel wat - van de
wereldtentoonstelling: de Eiffeltoren. In dit nummer van Kunstschrift is het heftige kunstenaarsprotest afgedrukt tegen de bouw van deze ‘nutteloze en monsterlijke Toren van Babel’, ‘een afzichtelijke zuil van met bouten vastgezet staal’. De romanschrijver J.-K. Huysmans mengde zich in de discussie met een (eveneens afgedrukt) kritisch essay ‘Le Fer’, waarin het gietijzer als nieuw architectonisch materiaal juist wordt toegejuicht, mits opgevuld met majolica en tegels, en dat had Eiffel nu juist verzuimd. Het meeste plezier had ik om het stuk van de kunstrecensent van De nieuwe gids, die met elegante pen de ‘hangmannen’ van de Nederlandse schilderkunst-inzending dodelijke steken toebrengt, en het niet kan nalaten om in het voorbijgaan iets hatelijks te zeggen over de Eiffeltoren: ‘Niet dat die toren zo kinderachtig is. Het voetstuk is imposant, de afmetingen zijn overweldigend, het maaksel is verwonderlijk kunstig. En toch is het een zielloos, vervelende machine; met een wezenloze expressie van klim-er-op en klim-er-weer-af. Het is een reusachtige beuzeling, een flauwe titanen-aardigheid (...). En nu zullen de Fransen weer eens iets geweldigs bouwen, weer eens uitdrukken wat ze in de ziel hebben, en er komt voor de dag: een ijzeren sigaar op vier benen - als je boven bent, mag je weer naar beneden!’ Edmond de Goncourt, blijkt uit een fragment uit zijn dagboek, ervoer dat klim-er-op en klim-er-weer-af juist als iets goddelijks. H.P. Berlage ontwierp een gebouw dat in grootsheid van gedachte niet onderdeed voor de Eiffeltoren. Zijn kolossale ‘Monument historique’ had (onder meer) de koepel van de tempel van Minerva Medica in Rome, het portaal van Il Redentore in Venetië, de toren van de kathedraal in Straatsburg en de gevel van het Pantheon. Het tijdschrift De Opmerker sprak van een ‘ideaalcompositie’ en was
zeer boos dat de jury geen notitie nam van de inzending, of wellicht van mening was geweest ‘dat alleen Fransen bevoegd of in staat geacht moeten worden er grootse gedachten op na te houden’.
DS
Aan deze pagina werkten mee: Niek Miedema, Oscar Niezen, Diny Schouten