Tachtig graden zuiderbreedte
Jules de Corte zong het al in ‘Moeder Natuur’:
Vissen met vinnen en vogels met vlerken
krekels die zingen en mieren die werken,
maar waar de mens er zich mee gaat bemoeien,
Soms vrees je dat we naar Antarctica zullen moeten om nog ongerepte natuur te vinden. Weliswaar ingevroren, maar tenminste onaangetast. Of niet? Helaas - zelfs deze gedachte blijkt inmiddels een illusie. Het is schrikken wanneer je leest: ‘Analyse van boringen in het ijs van Antarctica toont de aanwezigheid van radioactief materiaal afkomstig van na-oorlogse kernproeven aan en tevens een vervier- tot vertienvoudiging van het loodgehalte.’ Deze informatie is te vinden in het prachtige Greenpeace-boek over Antarctica (Uitgeverij M & P, 192 p., tot 1.1.1990 f 24,90, daarna f 39,90), een Nederlandstalige bewerking van een boek van de Brit John May. Het is moeilijk te bedenken hoe deze uitgave verbeterd had kunnen worden. Er zijn korte, in fraaie kleurendruk geïllustreerde hoofdstukken over de geologie, de vele veranderende ijsvormen, atmosferische verschijnselen en het dierenleven van dit minst bekende continent. De plantengroei beperkt zich tot enkele hardnekkige, weinig eisende korstmossen.
En dan komt de mens. De eerste periode was er een van levensgevaarlijke expedities. Romantische verslagen van de barre tochten van figuren als Shackleton, Amundsen en Scott bereikten het thuisfront. De laatste van deze helden was waarschijnlijk admiraal Richard Byrd, die zich in 1938 als een moderne Robinson Crusoe op tachtig graden zuiderbreedte liet inkwartieren en wiens naderhand uitgegeven dagboek een groot publiek in vervoering bracht. Crusoe beperkte zich na zijn thuiskomst gewoon tot het vertellen van zijn verhaal. Byrd daarentegen was de geboren kolonist: Antarctica werd mede door zijn inspanningen voor tachtig procent in kaart gebracht, Amerika legde een claim op het leeuwedeel en het grote graaien begon. Tegenwoordig zijn er achttien landen die bemande stations op het continent hebben, waaronder zulke onwaarschijnlijke mededingers als India (dat jaarlijks zelfs vijftien mensen laat overwinteren), Polen en Italië. Er zijn nu achtenzestig stations op Antarctica, voornamelijk ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek. Hierdoor is onze kennis sterk vermeerderd, maar ook heeft - de foto's tonen het beschamende bewijs - de rechtstreekse, lokale vervuiling definitief haar intrede gedaan. Vrijwillige richtlijnen voor het beperken van deze vervuiling werden in 1972 overeengekomen. In 1975 werd een algemene gedragscode voorgesteld. Vermoedelijk wordt de grootste bedreiging gevormd door de onder de land- en zeemassa van Antarctica aanwezige mineraalbronnen. Er zijn in ieder geval gas, olie, uranium, goud, platina, en mogelijk 's werelds grootste voorraad steenkool. Voorlopig zijn de ruwe omstandigheden wat dit betreft de redding van het continent geweest. Exploitatie wordt niet voor de volgende eeuw verwacht. Er bestaat een ook door Nederland ondertekende ‘Antarctic Treaty’, die bepaalt dat het continent alleen voor vreedzame doeleinden mag worden gebruikt en die er voor zorgt dat de diverse landen op de hoogte blijven van elkaars
activiteiten. Greenpeace vreest echter zeer voor de gevolgen van grootschalige exploitatie van de natuurlijke bronnen die, zodra dit economisch interessant wordt, onvermijdelijk lijkt. Men heeft daarom de gedachte van een ‘wereldpark’ ontwikkeld. Antarctica zou beschermd gebied moeten worden. Aan het eind van het boek zijn interviews opgenomen met enkele prominente leden en Antarcticagangers van de organisatie, waarin onder meer op dit idee wordt ingegaan. In een aantal overzichtelijke bijlagen zijn feiten en cijfers over de activiteiten van de verschillende landen opgenomen, alsmede informatie over de Treaty, en verdere literatuur. Met dit fraaie en relatief goedkope boek wil Greenpeace de aandacht op een nog wonderschoon, vrijwel onbekend werelddeel vestigen. Opdat we straks niet van een koude kermis thuiskomen.
NM