Tureluurs
Zijn nieuwe bundel bevat stukken die hij eerder schreef voor The London Review of Books, The New York Review of Books, The Atlantic Monthly, TV Times, Poetry Review, The New Yorker en Observer Magazine. En ze gaan werkelijk over alles, Eugenio Montale en autoracen in Monaco, T.S. Eliot en Lady Diana Cooper, de MGM-musical en het Neurenberg van Hitler en Speer, Alec Guinness en de pas ontdekte geschiedenis van Australië. Het laatste artikel in de bundel draagt de titel ‘Een reis om de wereld in één paar schoenen’. En vóór je eraan begint, denk je: néé toch, dit zal toch niet gaan over een reis om de wereld in snelle passagiersvliegtuigen? En ja, daar gaat het wel over. Het bevat een aantal amusante observaties over de voorspelbare geneugten en voorspelbare narigheid van zo'n onderneming, maar tegen die tijd - de hele bundel is dan praktisch achter de rug - vraag je je af waarom iemand aan zoiets begint. Het duurt niet meer zo lang als toen, maar na terugkeer ben je nog net zo moe - een andere conclusie valt eigenlijk niet te verwachten. En die komt er ook niet. Wel citeert James onderweg, tijdens de krab en de wijn en de beslommeringen van de stewardessen van Singapore Airlines, uit het eerste reisverslag over Magelhaens eerste reis rond de wereld - zit weloverwogen in zijn bagage - en dan weet je het. Het was om Magelhaen en diens eindeloze ontberingen in weer en wind begonnen en de enige aanleiding die blijkbaar was te bedenken was deze dwaze reis. Niet meer in het spoor van Magelhaen maar er als verwende kwibus in vliegende vaart overheen. Het is een idee dat van papier blijft, ook onderweg. De aanleiding werkt niet, hooguit tot een overtuigend voorbeeld van de reisreportage als luxueuze aanstellerij. Veel van de overige artikelen in de bundel kiezen de recensievorm als
uitgangspunt - recent verschenen boeken als aanleiding - en waaieren dan uit over de andere planken van zijn boekenkast in een vaak associatieve verteltrant, die weer gebruik maakt van andere referenties. Het is om tureluurs van te worden. Ik sloeg het boek tijdens het lezen af en toe onverhoeds met een klap dicht om hem van schrik de kamer uit te jagen en eindelijk met zijn artikelen alleen te zijn. Het is werkelijk alsof James je tussen zijn eigen regels door voortdurend zit op te nemen, speurend naar het moment waarop je er blijk van geeft onder de indruk te zijn. Het is, moet ik zeggen, een nog maar zelden beleefde senstatie.
In zijn voorwoord vertelt hij waaraan hij de titel van de bundel heeft ontleend - een scène uit de film The Third Man van Carol Reed en Graham Greene. Daarin zegt de Britse legerofficier tot de zojuist in Wenen aangekomen Amerikaanse schrijver van westernromans dat hij diens boeken vooral met zoveel plezier leest omdat ze zulke wonderlijke informatie bevatten. Zo wist hij bijvoorbeeld niet dat er in Texas slangenbezweerders waren. De schrijver weet niet goed hoe hij moet reageren, maar volgens James was een zekere trots best op zijn plaats geweest. ‘Die officier een plezier te doen, een kundig man die belangrijker werk had te doen dan dat van een literair criticus, was iets om trots op te zijn.’ De lezer die zich deze passage aan het slot van het boek nog weet te herinneren, herkent James plotseling in zijn nieuwe drievuldige gestalte: de schrijver zelf als Grote Greep, Vondst en bovenal Aanleiding.
Een tweede teleurstelling geldt Paul Theroux' reisverslag van een tocht door China Riding the Iron Rooster, een tocht per trein, kriskras door elke provincie van het immense land, die een jaar in beslag nam. Hij volgde ongeveer hetzelfde procédé dat bij eerdere treinreizen - in zijn The Great Railway Bazaar (1975) en The Old Patagonian Express (1979) - zo veroverend en succesvol gestalte kreeg: de hele reis van begin tot eind en zowat alles daartussen (dat was tenminste de gehaaid gewekte indruk die je kreeg) en de schrijver als dubbelpersonage: de schrijvende waarnemer en de door anderen waargenomen reiziger.
De methode werd toen met grote vindingrijkheid en een geraffineerde scala aan wisselende optieken gehanteerd. Nu daaronder eigenlijk alleen een andere route is gelegd, die de afgelopen jaren bovendien al dikwijls door andere reisschrijvers werd afgelegd - al is Theroux van hen zonder twijfel de meest geduldige en gulzigste kilometervreter - heeft het procédé aan charme en verrassing ingeboet. Ook het opnieuw door hem gehanteerde vertoont slijtageplekken, waar hij soms met een plofje doorheen zakt en terecht lijkt te komen tussen de passagiers van vroeger, reisgezellen uit zijn vorige treinverhalen, die nu blijkbaar weer mee zijn naar China. Theroux neemt deel aan een vanuit Engeland georganiseerde tour-operation die op Victoria Station begint en op reis door Europa meer en meer instappende deelnemers blijkt te tellen. Hij blijkt allang niet meer de enige die een particuliere privé-expeditie naar en door China ten uitvoer zal leggen. Zijn beschreven kennismaking met het op zo groot mogelijke afstand gehouden gezelschap is amusant maar herkenbaar, te herkenbaar. Hetzelfde geldt voor zijn, het lijkt wel opzettelijk in stand gehouden humeurigheid; eerst over allerlei persoonlijke reisongemakken en tenslotte in China veroorzaakt dooreen keur van kwaadmakende waarnemingen, afgewisseld met weer nieuwe persoonlijke ongemakken.
Toekomstige China-reizigers hebben er een rijke, recente informatiebron bij, maar de thuisblijvers die verheugd aan een nieuwe Theroux-reis denken te beginnen, wacht de teleurstelling van iemand die op stap gaat met een kaartje dat al eens blijkt te zijn gebruikt.
■