Onveranderlijk rebels
De Londense stadswijk Soho, een kosmopolitisch dorp
Soho A History of London's Most Colourful Neighbourhood door Judith Summers Uitgever Bloomsbury, 244 p. Importeur Nilsson & Lamm, f 65,70
Martin Koomen
Het is ook nooit goed. De kindertjes zien uit naar de tijd dat ze eindelijk groot zijn; de meeste oude mensen waren liever jong. Dorpen willen niets liever dan een stad lijken, maar in de echte steden koestert men vol trots het stukje dorp binnen de stadsgrenzen: in Amsterdam de Jordaan, in New York Greenwich Village, in Londen Soho.
Soho - de Londense stadswijk onmiddellijk ten oosten van Regent Street en Piccadilly Circus - is zo'n oord dat tegemoet komt aan uiteenlopende menselijke behoeften: het is stad en dorp tegelijk. Steeds zijn er nieuwe golven van immigranten te verwerken (eerst vooral Fransen, later onder meer Italianen, nu zijn er ineens weer veel Chinezen); bordelen en uitwassen van de seksindustrie blijven het hier volhouden met een hardnekkigheid een betere zaak waardig - maar uiteindelijk is Soho toch steeds eerst en vooral een woongemeenschap gebleven. Niet zo'n gekke plek om te wonen. Soho is een woonwijk van het zeldzame soort waar ook nonconformistisch gedrag gedijen kan, al was het maar door dat internationale karakter, plus het feit dat men elkaar op die paar vierkante kilometers moeilijk ontloopt.
Judith Summers heeft van dit opmerkelijke oord de geschiedenis geschreven in Soho; A History of London's Most Colourful Neighbourhood. Een steeds terugkerende factor in haar relaas is Soho's karakter van wijkplaats. Het begint al in de zeventiende eeuw, als de buurt een modieuze ontsnappingsmogelijkheid biedt aan de aristocratische bewoners van de City, waar men na de Grote Brand van 1666 de kleine en nauwe straatjes weer precies zo claustrofobisch had herbouwd. In eerste instantie had die brand trouwens tóch nagelaten veel indruk te maken: ‘Een vrouw zou 't uit kunnen pissen,’ meende de burgemeester.
Ongeveer tegelijkertijd werd Soho een toevluchtsoord voor de hugenoten, Franse protestanten die in eigen land blootstonden aan vervolging en die aan de Engelse keuken het gerecht van de ossestaartsoep bijdroegen. Niet zodra was deze golf verwerkt en min of meer geassimileerd (nog altijd is de buurt Londens ‘Quartier Latin’), of de sloppen van Soho werden het onderkomen van joodse vluchtelingen uit Oost-Europa. Bij de oktoberrevolutie van 1917 gingen heel wat Russische joden trouwens weer terug om te vechten tegen het tsaristische regime dat hen of hun ouders had verdreven. Van niet weinigen is nooit meer iets vernomen.
De geest in Soho bleef onveranderlijk rebels. Een traditionele heilwens luidde: ‘Moge de laatste koning gekeeld worden met de darmen van de laatste priester.’ Geen wonder dat ook Karl Marx zich hier thuis moet hebben gevoeld, ‘in een van de ergste en derhalve de goedkoopste wijken van London’, zoals de Pruisische politiespion zijn superieuren meldde. De neiging tot radicalisme sloot naadloos aan bij de preoccupaties van letterkundigen en kunstenaars die als vanzelf naar deze omgeving werden toegezogen. Alleraardigst is het vignet dat Judith Summers tekent van de jeugdige Shelley, van de universiteit van Oxford gezonden vanwege diens pamflet The Necessity of Atheism en door de straten van Soho dwalend met in zijn arm een zojuist gekocht brood, waaruit de dichter al wandelend hele stukken pulkt teneinde deze, druk pratend tegen een gelijkgestemde vriend, te verslinden.
William Blake was een kind van Soho; Thomas de Quincey leed er honger en sloot er vriendschap met prostituées. Later vond Londens artistieke demi-monde zijn hoofdkwartier vooral in het Café Royal, een nog altijd bloeiende institutie aan de Regent Street, waar men in een fin-de-siècle-decor van manshoge spiegels en vergulde pilaren kan hopen de schimmen te betrappen van onvergetelijke praters als Oscar Wilde, Max Beerbohm en Augustus John.
De literaire generatie die hen op volgde, verbroederde zich gedurende de oorlogsjaren met de Vrije Fransen van De Gaulle in de pub van Gaston Berlemont (Dean Street), een landlord van onbeschrijflijke allure, wiens zwaarbesnorde trekken men tot voor kort kon gaan bezichtigen. Helaas, op de allerlaatste bladzijde van haar boek doet Summers de treurige mededeling dat Berlemont onlangs (nog wel op quatorze juillet) als kastelein van ‘The French House’ het veld heeft geruimd. ‘De klanten veranderen, maar ze bljven hetzelfde,’ had Berlemont al eens laten weten, terugziend op vele decennia café-leven. Men kan alleen maar hopen dat hij met zijn paradox het gelijk aan zijn zijde houdt. Boetieks en verhuurders van kantoorruimte en speculanten (en zij allemaal hebben Soho nu op grote schaal ontdekt) zijn er waarachtig al meer dan genoeg.
De delicatessenwinkel ‘Fratelli Camisa’ in Berwick Street. Achter de kassa Ennio Camiso, die samen met zijn broer Isidor de winkel drijft sinds eind jaren veertig.
■