Een uitdragerij van curiosa
‘“Ik heb de rijst geweld,” zei mijn vrouw. En ik dacht: “Ook dat nog. En er is al zoveel geweld.”’ Leuk? Of deze: ‘Sla nimmer met een honkbal slaghout/lege blikjes ragout.’ Tysger Boelens (de uitgever insinueert in zijn voorwoord dat het onwaarschijnlijk is dat iemand met zo'n naam echt bestaat) blijkt conférencewoordgrapjes (die over geweld is van Toon Hermans) en komiek beeldrijm (die op ragoût is van John O'Mill) te rekenen tot twintigste-eeuws Nederlands nonsensproza. Hopla nietwaar (Nijgh & Van Ditmar, 192 p., f 24,90) is de prozapendant van Vic van de Reijts Ik wou dat ik twee hondjes was, een boek vol knappe, nonsensicale versjes die helemaal van zichzelf leuk waren. Boelens heeft het zichtbaar moeilijker met de afbakening van zijn genre. Opperlandse ‘E-legenden’ en ‘O-sproken’, cabaretteske dialogen (behalve van Toon Hermans ook uit Herenleed en Kutzwagers), en een dol fragment uit het erotisch oeuvre van Heere Heeresma (‘Sterke geuren uit twee scheuren’) hebben weliswaar met elkaar gemeen dat ze érg leuk bedoeld zijn, maar zoveel grapjassen bij elkaar, daar daalt het niveau zo van. Hopla nietwaar bevat prachtige vondsten: Theo van Baarens ‘Lijst van curiositeiten uit de verzameling van wijlen den Heer Lichtenberg’ (waaronder de werken van Dante in het Jordaans, ‘enige beslist onechte Van Goghs’, ‘een koffiepot om thee in te zetten’ en ‘een collectie oplossingen zonder raadsel. Zeer amusant’), een van Bomans' betere Buitelingen, en het fraaiste uit de werken van Gust Gils (‘“Zullen we wat beschrijvingen gaan tarten?” stelde ik voor, “Direct akkoord,” antwoordde zij, “maar dan ook graag
elke.”’) en Jan Hanlo (uit ‘Gesprek in een snoepwinkel’: ‘Ja wat zou ik nemen. Rotty? Rotty maar.’ ‘Rotty maar, meneer? Alstublieft. Openmaken?’). In de afdeling ‘Wonderlands bestiarium’ bevallen Kousbroeks ‘Lof van de poef’ en Harmsen van Beeks ‘Het taxivarken’ zeer. Maar wat krijg je als je een fragment uit Lidy van Marissings Twee vrouwen die één keel opzetten, Rudy Kousbroeks en Freek de Jonges transformaties van Roodkapje (‘Het meisje met de eierstokjes’ en ‘Roodkwabje’). Gerrit Komrijs stijloefeningen (‘Gillis' glimding’), een bekendmaking uit Robert Vernooy's De postperistaltici, aforismen uit Herman Brusselmans' De geschiedenis van de Vlaamse letterkunde, een sketchje van Dimitri Frenkel Frank en een lief sprookje van Annie M.G. Schmidt bij elkaar zet? Géén ‘bloemlezing van nonsensproza’, maar een uitdragerij van curiosa, waarin het wel aardig is om even te snuffelen, maar waar de hoeveelheid junk je snel naar buiten drijft.
DS