Benijdenswaardige onwetendheid
In haar dagboeken roemde Anaïs Nin Henry Miller onder andere om diens ‘mixture of intellectualism and emotionalism’. Vaak hebben critici en literatuurbeschouwers deze mengeling ter discussie gesteld en Miller een gebrek aan intellectualiteit, aan een consistente filosofie aangewreven. In een vraaggesprek met Georges Belmont, stammend uit 1970 en onlangs in vertaling verschenen als Henry Miller. Een ontmoeting (Uitgever Altamira, f 25,-), reageert de dan zesenzeventigjarige (en in 1980 overleden) Miller schouderophalend op dergelijke verwijten: ‘Mijn filosofie, als ik er al een heb, is een filosofie van de niet-filosofie.’ Deze ‘niet-filosofie’ vrijwaarde Miller van dwingende, zelfopgelegde logica; ook tijdens het gesprek met Belmont spreekt hij zichzelf regelmatig onbekommerd tegen. Als Belmont hem hierop wijst, stemt hij van harte in met de woorden van André Gide die van mening was dat alleen gekken zichzelf niet tegenspreken. Ooit vroeg Miller op zijn beurt aan Brassaï, die bezig was een boek over hem te schrijven, of hij misschien tegenstrijdigheden in zijn boeken had gevonden. Met een aanstekelijk genoegen memoreert Miller het antwoord van Brassai: ‘Maar jij bent niets anders dan een massa tegenstrijdigheden!’ Misschien hangt de voorkeur voor tegenstrijdigheden samen met Millers wens eeuwig in conflict met zichzelf te blijven. Dit acht hij ‘uitermate logisch en gezond’, vertelt hij Belmont. ‘Je kunt er iets van opsteken. Als er een gebed is dat ik nog steeds tot God bid, is het dit: “Voorkom dat ik ooit een wijs iemand word”.’ Miller paart in Een ontmoeting onbeschroomde vitaliteit aan een ongeveinsde bescheidenheid, iets wat, zo lijkt het soms, lijkt te zijn voorbehouden aan kunstenaars die een hoge leeftijd hebben bereikt. Zonder de behoefte te hebben zich te verduidelijken verklaart
hij te geloven in wedergeboorte, noemt hij Marcel Duchamp een van de weinige beschaafde mensen die hij ooit heeft ontmoet, zegt hij Franciscus van Assisi te prefereren boven Jezus van Nazareth en onthult hij niets te kunnen lezen van Stendhal, Shakespeare en Balzac. Als Miller iets wenst te benadrukken, dan is het wel zijn benijdenswaardige onwetendheid, ook als het gaat om datgene waar veel van zijn romans op zijn gegrondvest: seks. In The World of Sex beweert Miller dat seks voor hem, na avonturen en exercities op papier en in het schrijversleven, niets anders kan zijn dan ‘een mysterie’, iets wat hij nog eens benadrukt in zijn gesprek met Belmont. Tevens blijkt hij, zoals wel meer kunstenaars aan wie een vermeend seksisme is toegeschreven, niet ver te staan van het feministisch gedachtengoed. Hij verafschuwt de patriarchale samenleving die hij heeft gekend; als er dan toch een heerschappij dient te zijn, dan hoopt hij op ‘een heerschappij waarin vrouwern met hun aangeboren wijsheid (..) de wereld bestieren. Bij de mannelijke dominantie zie ik niets dan rampen.’ Kenmerkend is Millers uitspraak die met deze dominantie verband houdt: ‘Ik aarzel niet te beweren dat wij mannen aan het element vrouwelijkheid gebrek lijden. Wij moeten het in onszelf cultiveren. En wat de vrouwen betreft, zij hebben het element mannelijkheid nauwelijks nodig. Zij zijn heel goed in staat om het zonder dat element te stellen.’ En, geheel in stijl, voegt hij hieraan toe: ‘Het zou mij evenwel moeilijk vallen het waarom hiervan uit te leggen!’
JZ
Aan deze pagina werkten mee: Jaap Boots, Chris van der Heijden, Diny Schouten, Joost Zwagerman.