De wilde jongens van de Indo-rock
Dat de Nederlandse rockcultuur van de jaren vijftig niets voorstelde, mag bekend worden verondersteld. Maar voor iedereen die nog steeds denkt dat ‘het’ allemaal begon met Ritme van de regen van Rob de Nijs of Kom van dat dak af van Peter Koelewijn is er onlangs een interessant boek verschenen: Rockin' Ramona (SDU uitgeverij, 153 p., f 34,90). Daarin beschrijft muziekwelenschapster Lutgard Mutsaers de opkomst en ondergang van de zogenaamde ‘Indorock’. De Indo's en Ambonezen die hier in de jaren vijftig arriveerden hadden via Australische en Amerikaanse radiozenders al kennisgemaakt met Amerikaanse muziekstijlen die hier te lande nog relatief onbekend waren, zoals country & western en rock ‘n’ roll. En terwijl wij blanda's nog een klompendansje waagden op een nummer van Eddy Christiani of hooguit banjo speelden in het dixieland-schoolorkestje, bestookten Indogroepen als Oety Rock and his Rockers, The Hot Jumpers en The Tielman Brothers het jonge publiek op de talrijke pasar malams al met rock ‘n’ roll. Meestal ging het niet om eigen nummers, maar om ‘verrockte’ Indische liedjes en bestaand rock- en country-repertoire. Hoewel de Indo-bandjes aan het begin van de jaren zestig min of meer een monopoliepositie op rock-gebied hadden, bleek er toch niet genoeg emplooi op de Nederlandse markt. Liever dan die wilde jongens hadden wij de wat beschaafdere Indopop van bijvoorbeeld de Blue Diamonds, Franky en Sandra (Reemer, jawel) en Anneke Grönloh (Brandend Zand, Paradiso). De ‘echte’ Indo-rockers trokken daarom en masse naar Duitsland, waar de ‘Indonesische Kapellen’ zeer geliefd waren in het nachtclubcircuit. De verdiensten waren
goed, maar de arbeidsomstandigheden erbarmelijk; tot vroeg in de ochtend elk gewenst repertoire spelen, en vooral veel ‘Show machen’. Daarna een paar uur slapen - vaak met zijn vijven of zessen op één kamer - en dan was het alweer oefenen geblazen. Vakanties en vrije dagen waren er niet bij, en dan moest er in de laatste nacht van de maand ook meestal nog snel naar een andere stad geraced worden om daar op de eerste van de volgende maand aan het nieuwe nachtclubcontract te voldoen. De meeste Indo-muzikanten zien er op de foto's uit hun ‘Duitse tijd’ dan ook bijna zonder uitzondering wat magertjes uit.
Aan het begin van de jaren zestig begon de stroom beat-groepen uit Engeland op gang te komen. ‘De Tielman Brothers speelden op een gegeven moment wel stukken van The Beatles, fantastisch, beter dan de Beatles zelf,’ vertelt de latere Brainbox-zanger Kaz Lux ergens in het boek. Hij gaat zelfs zover om te beweren dat de Beatles de kunst in Duitsland hebben afgekeken van de Indo-bands, ‘zeker weten’. Hoe dan ook, door de komst van de beat-groepen, die vaak veel lagere gages vroegen, raakte de Indo-rock op de achtergrond, om tenslotte geheel te verdwijnen. Mutsaers roept in Rockin' Ramona door middel van gedegen onderzoek en veel interviews een accuraat beeld van deze vergeten periode uit ‘onze’ rockcultuur op. Ze interviewde niet alleen vele oudgedienden, maar ook buitenstaanders als eerdergenoemde Koelewijn (‘Ik geloof dat ik de eerste groupies heb gezien bij de Tielman Brothers. Dat was niet te filmen wat een aanhang die hadden bij de meiden’). De vele bijna ontroerende amateurkiekjes en een bij het boek te bestellen cassette, Indorock - The Original Recordings, completeren het geheel perfect. Dat het geschrevene stylistisch gezien niet boven scriptieniveau uitkomt moet de lezer dan ook maar voor lief nemen.
JB