Gedicht
Wolfskuil
naar de donkere kuil en sta.
Ze naderen in groepen van acht, van vier,
bekleed met de grijze vellen.
de halve kop over het hoofd.
Wie draagt het offer? Brigha.
Norbert het mes, ik de bekers.
Vóór het bloedt wordt er gebeden
tot de koude godin naast de steen,
die wacht, eist in het maanlicht
van november, tijd van begin.
Een enkele schreeuw wordt weggemoffeld.
Het vriest als wij het dennenbos
de rug toekeren. Bespat. Bevestigd.
Uit: Raveslag. Gedichten. Querido, 47 p., f 17,50.