Gemiste kansen en het vermoeden van een complot
De premierschappen van Harold Wilson
Breach of promise Labour in Power 1964-1970 door Clive Ponting Uitgever Hamish Hamilton, 433 p. Importeur Nilsson & Lamm, f 68,50
The Wilson plot The Intelligence Services and the Discrediting of a Prime Minister 1945-1976 door David Leigh Uitgever Mandarin-pocket, 271 p. Importeur Van Ditmar, f 20,85
Bert Zeeman
Terwijl IJzeren Dame Maggy Thatcher haar tweede regeringsdecennium is ingegaan en de leider van Labour Neil Kinnock door de jongste verkiezingen voor het Europese parlement weer enige hoop op betere tijden heeft gekregen, vindt er in Groot-Brittannië een constante herwaardering plaats van de naoorlogse regeringen en premiers. Clement Attlee, Labour-premier in de eerste zes naoorlogse jaren, doet het daarbij beduidend beter dan zijn onmiddellijke Conservatieve opvolgers Churchill en Eden. Churchills optreden op hoogbejaarde leeftijd wordt consequent lager aangeslagen dan zijn leiderschap in de oorlog, waarbij met name zijn mislukte optreden als vredesengel tussen Oost en West en zijn te lange aanblijven worden gememoreerd. Eden zal eeuwig gebukt blijven gaan onder het Brits-Franse debâcle in 1956 in het Midden-Oosten, door een Britse historicus al beschreven als de Seuzide of a Statesman.
Thatchers andere Conservatieve voorgangers (Macmillan, Douglas-Home en Heath) hebben tot nu toe wat minder in de belangstelling gestaan als gevolg van het feit dat voor hun regeringsperioden nog weinig bronnenmateriaal beschikbaar is en betrokken ministers nog niet te veel uit de school hebben willen klappen. Opvallend genoeg geldt dat niet voor de twee premiers die Labour na Attlee nog heeft weten voort te brengen: Wilson (1964-1970 en 1974-1976) en Callaghan (1976-1979). De laatstgenoemde wordt algemeen gezien als de wegbereider voor Thatcher en of dat nu vanuit Conservatieve of Labour-hoek beoordeeld wordt: slechter dan toen kon het niet. En Harold Wilson treft het al niet veel beter: vanaf zijn definitieve aftreden in 1976 is zijn ster steeds dieper gezakt, zodat Labour alleen nog Attlee heeft om met enige trots op terug te kijken. Niet geheel ten onrechte natuurlijk, gezien hetgeen in de periode van 1945 tot 1951 gerealiseerd werd.
Harold Wilson
abc
Clive Ponting doet in Breach of Promise een niet geheel overtuigende poging Wilsons ster nog wat meer te laten verbleken. In ruim vierhonderd pagina's schetst hij een regeringsbeleid zonder visie, een tussen linker- en rechtervleugel verdeelde regeringsploeg, een premier die zich vaak drukker maakte om de verpakking van zijn beleid dan om de inhoud en als gevolg daarvan een gezapig doorsukkelen in de politiek uit de voorafgaande jaren in plaats van een nieuw elan gebaseerd op de idealen uit de socialistische beweging. Pontings eindoordeel is hard en eenduidig: Wilsons eerste premierschap was een periode van lost opportunities and broken promises.
Zoals echter gezegd, Ponting is lang niet op alle punten overtuigend in zijn betoog. Dat merk je met name als je de twintig pagina's conclusies naast het voorafgaande legt. In de conclusies staat dan ineens dat op het terrein van de sociale hervormingen en de herverdeling van inkomen het beleid van Wilson helemaal niet zo slecht is geweest, zeker als dan ook nog de belabberde toestand waarin de Conservatieven de Britse economie hadden achtergelaten in ogenschouw wordt genomen. Het is inderdaad niet overtuigend te moeten concluderen dat de instelling van de Open University gezien moet worden als de belangrijkste verworvenheid van zes jaar Labour-beleid, maar al met al was er ten aanzien van de herverdeling van macht, kennis en inkomen ook volgens Ponting toch het een en ander ingrijpend veranderd. Het verrast dit te moeten lezen na ettelijke hoofdstukken vol met economische en bestuurlijke ellende onder zulke veelzeggende titels als ‘Downhill to Devaluation’, ‘The Politics of Disaster and Recovery’ en ‘Two Years' Hard Slog’.
Dit wil beslist niet zeggen dat Labour in deze jaren juist wel een goed beleid heeft gevoerd of dat Ponting een slecht boek heeft geschreven, maar de indruk van onevenwichtigheid blijft toch sterk hangen. Dat Ponting, bij ontstentenis van toegankelijk bronnenmateriaal, in zijn betoog in (te) hoge mate (te) kritiekloos steunt op de memoires en dagboeken van Wilsons collega's Barbara Castle, Tony Benn en Richard Crossman versterkt die indruk alleen nog maar. Wel dient daarbij aangetekend te worden dat door Ponting op basis van materiaal uit de Johnson Library in Austin, Texas een fascinerend licht geworpen wordt op het lange vasthouden door Wilson aan de waarde van het Britse pond. Ponting meent te kunnen concluderen dat Wilson daartoe wel verplicht was op basis van een geheime overeenkomst met president Lyndon Johnson. In ruil voor Amerikaanse economische steun beloofde Wilson de Amerikanen het pond niet te devalueren en de Britse militaire aanwezigheid East of Suez in stand te houden. Het zou uiteindelijk tevergeefs blijken te zijn, want in november 1967 moest er onder druk van de economische omstandigheden toch gedevalueerd worden. Ruim twee en een half jaar en nog meer economische ellende later werd Wilson door het Britse electoraat aan de kant gezet.