Correspondentietherapie
Zijn poging om te genezen bepaalt tevens de structuur van de roman: hij wendt zich in brieven tot een Zwitserse jeugdvriend, die inmiddels psychiater is geworden, en verzoekt hem om een correspondentietherapie te proberen. Die correspondentie, die door toedoen van de bekrompen en hautaine psychiater aanvankelijk erg stroef verloopt, is het begin van een hartelijke vriendschap tussen de twee mannen. Kiebitz geneest uiteindelijk, niet dankzij de psychiatrie, maar dankzij het falen ervan. Het levensverhaal van Kiebitz, dat de nuchtere Zwitserse dokter met verstomming heeft geslagen, heeft ook averechts gewerkt. De dokter: ‘In een van uw brieven hebt u geschreven dat ik in mijn jeugdjaren een fascist ben geweest. Waar zijn ze, mijn jeugdjaren? Ik kan me ze niet herinneren. Ik heb verdrongen wat ik toen was.’
Net als in Andrzej Szczypiorski's Een mis voor de stad Atrecht, is Kiebitz een roman die in hoofdzaak gaat over het functioneren van de macht in een totalitair systeem. Om zijn verhaal gestalte te geven koos Szczypiorski (die de Poolse censuur moest omzeilen) voor een middeleeuwse metafoor. Kaminski, die zijn roman in Zwitserland schreef, heeft geen omwegen nodig. Kiebitz brengt het tot hoog aanzien bij het Poolse volk als televisiester: in aanwezigheid van de betrokkenen reconstrueert hij een aantal processen, waaruit duidelijk blijkt hoezeer de machthebbers een loopje met de waarheid plegen te nemen. De partij grijpt niet in, want het programma van Kiebitz functioneert als ventiel: de massa scheldt, maar de macht van de partij blijft onaangetast. Kiebitz, de jood, doet zichzelf de das om wanneer hij meent dat, gezien het oplaaiende antisemitisme, de tijd is aangebroken om het in zijn programma voor de joden op te nemen. Voortaan wordt hij door datzelfde volk, dat hem even tevoren nog op de handen heeft gedragen, uitgekotst. Zonder dat ze daar iets voor hoefden te doen, hebben Kiebitz' tegenstanders in de partij de ‘Nestlé-communist’ geliquideerd.
Er staan hartverscheurende scènes in dit boek: er zijn de huiveringwekkende verhalen van de door oorlog, vervolging en mishandeling psychisch en fysiek toegetakelde weeshuisklanten, die ook de haren van de psychiater te berge doen rijzen. Er is de passage waarin een oude, revolterende joodse tandarts overhoop geschoten wordt door een vrouwelijke grensbeambte die scheldend in zijn anus naar dollars zoekt. Er is ten slotte de passage waarin Kiebitz, die met zijn gezin naar Oostenrijk wil, in gezelschap van zijn niets vermoedend zoontje de door hen opgenomen en geliefde straathond naar het hondenasiel brengt, waar hij zeker vergast zal worden. ‘Plotseling richtte hij (het zoontje) zich op en roep met zo schrille stem dat het bloed in mijn aderen stolde: “Hasjek, kom!” Toen gebeurde er iets ijzingwekkends. Honderden honden begonnen luid te janken. Het hele vernietigingskamp leek te protesteren. De jodenhonden wilden niet vergast worden! Nu stormde mijn zoon op de toegangspoort af. Hij wilde hem openrukken, Hasjek bevrijden, maar het ging niet. Hij rende met het hoofd tegen de planken deur. Hij trommelde op de blikken bekleding, tot ik hem optilde en naar de auto terugbracht. Hij was volkomen uitgeput, en onder het gehuil van een paar honderd ten dode opgeschrevenen, onder het geblaf van een wild geworden concentratiekamp reden we terug naar huis. Op deze dag, dokter, heb ik mijn spraakvermogen verloren. Ik kon weliswaar nog praten, en de woorden spatten als altijd van mijn tong, alsof er niets gebeurd was - maar ik had niets meer te zeggen. Ik wist dat ik een blik in de het had geworpen. Met mijn eigen ogen. Ik was geen onbeschreven blad meer.’ Later, op het perron, weigert het zoontje in te stappen. ‘Hij keek mij aan met de afschuw van de zwakkere. En hij zei drie woorden, die ik nooit vergeten zal: “Ik haat je.”’
■