Katholieke attributen
Hoewel Saenredam uit een gereformeerd nest kwam moet hij tamelijk onaangedaan zijn gebleven onder de godsdiensttwisten die in het land tot aan zijn voordeur woedden. Hij werd pas in 1652 zelf lid van de gereformeerde kerk, maar een aanwijsbaar grotere vroomheid leverde dat niet op. Hij ging ook toen door met het schilderen van kerkinterieurs waarop met opvallende nadruk katholieke attributen voorkwamen, zelfs als die daar niet meer aanwezig waren toen hij er de tekeningen maakte. Aan het raadsel van Saenredams katholiserende schilderijen besteden Schwartz en Bok veel aandacht en ze komen met veel gegevens om de bewering te staven dat alle ‘visuele kernpunten’ op een schilderij kernpunten waren omdat de opdrachtgevers er om hadden gevraagd: orgels, altaren, preekstoelen, graftombes. Schwartz en Bok moeten het herhaaldelijk betreuren dat zij niet hebben kunnen achterhalen wie de eerste eigenaars van de schilderijen waren, want dat zou veel verklaard hebben. Wanneer zij desondanks op grond van veel dwingende gegevens toch een mogelijke eigenaar suggereren gebeurt dat met wetenschappelijke egards: het is een suggestie die we voor een betere inruilen. De vele katholiserende elementen op de schilderijen ontkrachten aanmerkelijk de bewering dat Saenredams strengheid van calvinistische aard was. Hij was een kind van zijn tijd en milieu, maar daar binnen moet hij zonder berekening uitermate soepel zijn geweest. De strengheid was zijn stijl: hij dacht niet streng, maar schilderde streng.
Pieter Saenredam: De Sint-Antoniuskapel van de Sint-Janskerk in Utrecht (1645)
Hoewel Schwartz en Bok er voor een groot deel van hun boek op uit zijn om aan te tonen dat Saenredam vanaf zijn vroegste schilderijen niet slechts een ‘portrettist van architectuur’ was, maar dat overwegingen van niet-artistieke aard zijn hand hebben geleid (de verlangens van opdrachtgevers), stuiten ze toch herhaaldelijk op aspecten die ook daar niets mee te maken hebben. De kerkinterieurs van Saenredam kunnen nooit gelden als getrouwe portretten van die kerken, ook al is het duidelijk de Sint Bavo in Haarlem, de Pieters- of Mariakerk in Utrecht of de Sint Jan in Den Bosch. Er is altijd sprake van opzichtige afwijkingen van artistieke of inhoudelijke aard. Schwartz en Bok spreken in het geval van artistieke afwijkingen van ‘idealisering’ van het onderwerp, zoals met het schilderij van het exterieur van de Mariakerk met Mariaplaats in Utrecht, waarop hij veel storends wegliet. Het is een sereen tafereel, dat er nooit zo in het echt heeft uitgezien omdat de Mariaplaats voor veel werd gebruikt, onder meer als markt. Meer technische afwijkingen wat betreft hoogte, breedte en diepte van de kerken toonde Rob Ruurs aan in zijn boek Saenredam: the Art of Perspective, waar Schwartz en Bok dankbaar gebruik van maken.
Pieter Saenredam door Jacob van Campen (1628)
Dat Saenredam allerminst een zonderling was kunnen Schwartz en Bok ten overvloede bewijzen aan de hand van de veilingcatalogus van zijn boeken die de historicus Bert van Selm in 1976 vond in een Duitse bibliotheek. De vijftien pagina's en de 424 titels die daarin vermeld zijn vormen wellicht maar een deel van Saenredams bibliotheek, maar dat is voldoende om een scherp idee te krijgen van zijn veelzijdige belangstelling: literatuur van tijdgenoten, boeken op het gebied van de architectuur, stadsgeschiedenis, orgelbouw, theologie, anatomie, topografie en geschiedenis, filosofie, ethica en een opvallend groot aantal vertalingen van de klassieke schrijvers. Zeventiende-eeuwse theologie, de categorie boeken die tijdens zijn leven in de grootste aantallen werd uitgegeven, valt op door afwezigheid. Zijn tweeëntwintig boeken over filosofie en ethica ‘waren geen boeken voor een scepticus of bekeerling, maar voor een christelijke stoïcijn: Epictetus, Seneca en Boëthius.’ Zowel van de katholieke als protestantse schrijvers waren de tolerantste aanwezig: Lipsius en Coornhert. Moore en Spieghel. Hoewel Saenredam zich niet specialiseerde in literaire of historische onderwerpen streefde hij volgens Schwartz en Bok kennelijk wel het ideaal van de geleerde schilder na. Ze noemen hem een humanist in de eigen landstaal (omdat hij geen Grieks en Latijn, maar de vertalingen las), iemand die kennelijk zoveel belang stelde in de klassieken dat hij wellicht elke beschikbare vertaling bezat.