VN Vrij Nederland
Boekenbijlage
19 augustus 1989 - nummer 33
Die aardse ruimtes van een hemelse rust
Het lang verwachte boek over de schilder Pieter Saenredam (1597-1665)
Carel Peeters
Op de schilderijen van kerkinterieurs van Pieter Saenredam komt het licht niet van buiten, maar van binnen: de muren, pilaren en gewelven geven licht. Het komt niet in strakke banen door de ramen naar binnen, zoals op de kerkinterieurs van Emanuel de Witte. Bij De Witte liggen die banen in de kerk zoals de lakens op de schilderijen met bleekvelden van Ruysdael - wat ook mooi is. Bij Saenredam is van dit uitgesproken licht geen sprake; er zijn zelfs zelden schaduwen op zijn schilderijen te zien en hoogst zelden echt schijnend licht. Dit veroorzaakt gelijkmatigheid en evenwicht, want de helderheid van de schilderijen wordt dan veroorzaakt door de onderlinge verhoudingen van de componenten: de roomwitte muren, caramelkleurige balken of banken en de grijze of de pastelkleurige lappendekens van zijn vloeren. De oppermachtigheid van de onderlinge verhoudingen op het schilderij, het denken - zoals men dat noemt - ‘vanuit het schilderij’ en niet vanuit de realiteit van de kerk die afgebeeld wordt, geeft de schilderijen van Saenredam een zachtmoedige strengheid. Er zat in zijn hoofd een dwingende behoefte aan overzichtelijkheid en juiste verhoudingen op een schilderij. Om daaraan te voldoen liet hij elementen van een interieur weg als hij ze op dat moment niet kon gebruiken. Op de tekeningen die hij eerst van een kerk maakte zijn die details heel vaak nog te zien, maar ze kwamen niet op het schilderij als de compositie er niet om vroeg. Saenredams strengheid is onmiskenbaar, maar wordt door zijn delicate kleurgebruik verzacht. Saenredams kleuren zijn niet hard, ze zijn gedempt en lijken ervaring te hebben (wat wellicht nog door de tijd is versterkt).
Dat Saenredam wat hij schilderde naar zijn hand zette (zonder te gaan fantaseren) is waarschijnlijk het belangrijkste aspect dat hem, met zijn soberheid, zo sterk van andere architectuurschilders uit zijn tijd onderscheidt. Deze minimale oneerbiedigheid ten opzichte van wat hij schilderde, samen met de dwangmatige behoefte aan de juiste compositie, is verantwoordelijk voor de spanning in zijn schilderijen: het is alsof er van wedijver sprake is tussen de te schilderen kerk (met alles erop en eraan) en de eigenzinnigheid van de schilder.
PIETER SAENREDAM
De schilder in zijn tijd
door Gary Schwartz & Marten Jan Bok
Uitgever Gary Schwartz/SDU, 344 p., f 125,-
Pieter Saenredam: De zuidelijke koormuur van de Sint-Bavokerk in Haarlem (1637)
Het is deze eigenzinnigheid van de schilder die Gary Schwartz en Marten Jan Bok nu juist in hun boek tot een minimum proberen terug te brengen door Saenredam in het web van zijn tijd, zijn familie, relaties en opdrachtgevers te plaatsen. Wat Saenredam wel of niet schilderde, is volgens hen vooral bepaald door invloeden van buiten. Hun aandacht voor de ‘artistieke persoonlijkheid’ van Saenredam is gering in verhouding tot zijn ‘sociale persoonlijkheid’. Zij verwijten de kunsthistorici dat zij meestal te weinig aandacht hebben voor historische feiten en teveel op zoek zijn naar ‘artistieke persoonlijkheden’. Zij zijn daarentegen uit op de reconstructie van de ‘historische persoon’ van Saenredam en willen zijn leven en werk ‘zo nauw mogelijk relateren aan de hierarchie van waarden in zijn wereld, en zo weinig mogelijk aan de onze.’
Schwartz en Bok staan sterk met deze benadering, omdat het gaat over een tijd, de zeventiende eeuw, waarin de artistieke persoonlijkheid van de kunstenaar zonder twijfel sterk bepaald was door zijn religieuze, maatschappelijke en politieke omgeving. ‘Kunstwerken waren, door hun stijl, onderwerp, prijs en zelfs door de identiteit van de kunstenaars, overbrengers van signalen betreffende deze zaken,’ schrijven zij. Het is echter even vanzelfsprekend dat de hedendaagse kijker naar Saenredams schilderijen zijn uniciteit benadrukt - daardoor heeft hij kennelijk de eeuwen doorstaan. Ook al is het historisch niet aannemelijk, Saenredam moet toch wel speciaal visueel gefascineerd zijn geweest door de schilderkunstige mogelijkheden van kerken. Dat proberen Schwartz en Bok ‘met een grote mate van waarschijnlijkheid’ in hun boek te ontkennen: ze stellen althans dat het niet ‘een belangrijke bepalende factor’ was bij de keuze van zijn onderwerpen. ‘Persoonlijke motivatie bij de keuze van zijn onderwerpen was eerder uitzondering dan regel.’ Zo bezien wordt Saenredam bijna iemand die ondanks zichzelf een groot kunstenaar is geworden. Zo vreemd is dat niet. In zijn poging om Saenredam te behoeden voor annexatie door kunsthistorici die een geheimzinnig ‘genie’ van hem wilden maken en hem een metafysisch aura wilden geven, benadrukte Menno ter Braak juist ‘de poëzie van zijn vakmanschap’.
Of Saenredam een artistiekere en eigenzinniger persoonlijkheid had dan Schwartz en Bok laten zien en beweren blijft een intrigerende vraag, want de meeste verbanden tussen de inhoud van Saenredams werk en de mogelijke beïnvloeders in de gedaante van opdrachtgevers of potentiële kopers blijven hypothetisch. ‘Een veronderstelling die wij niet hebben kunnen bevestigen,’ moeten ze meestal schrijven. Wat niet wil zeggen dat Schwartz en Bok niet een macht aan suggestieve en plausibele gegevens hebben gevonden die hun hypotheses uitlokt. Er is waarschijnlijk niet eerder een boek over een Nederlandse schilder uit de zeventiende eeuw verschenen (zelfs Schwartz' eigen boek over Rembrandt niet) waarin het leven en werk zo grondig zijn ingebed in tijd, milieu en klasse en over wie kennelijk (voor wie goed weet te zoeken en beschikt over een ‘taste for historical puzzle-solving’) nog zoveel te vinden was (er zijn bijna 350 feiten gevonden die het leven van Saenredam documenteren).