Tegen liefde is geen kruid gewassen
Slappe essays van F. Gonzalez-Crussi over de begeerte
Het raadsel van de begeerte door F. Gonzalez-Crussi Uitgever Meulenhoff, 203 p., f 39,50
Joost Zwagerman
Kan de begeerte worden ontraadseld? En valt er over de liefde nog iets nieuws te beweren? In het eerste hoofdstuk van zijn in 1987 verschenen Vertoog over de liefde oordeelde J.W. Meininger dat ‘alles wat over de liefde gezegd kan worden, reeds is gezegd’ en stelde zich derhalve tot taak om aan de hand van teksten uit de literatuur en wijsbegeerte een zo systematisch mogelijke samenvatting te geven van denkbeelden omtrent onder andere hoofse, romantische en mystieke liefde, liefde en religie, liefde en seksualiteit, et cetera et cetera. Aldus sloeg Meininger aan het inventariseren en categoriseren, troost puttend, zo meldt hij, uit de woorden van Vauvenargues die meende dat het veel gemakkelijker is iets nieuws te zeggen dan samen te vatten wat reeds is gezegd. Het resultaat is een kloeke, onderhoudende, informatieve maar desondanks weinig verfrissende of inspirerende verzameling feitjes, uitspraken en anekdoten. Meininger dwingt met zijn enorme belezenheid respect af, zijn Vertoog over de liefde is geschikt om bij gelegenheid te raadplegen of om geamuseerd in te bladeren, maar een prangende indruk laat zijn studie niet na, te meer daar er met de regelmaat van de klok soortgelijke ‘vertogen’ over de liefde verschijnen waarin de ene anekdote de andere wetenswaardigheid verdringt, zonder dat de inventarisator in kwestie zich bekommert om een eigen, dwingende visie.
Met On The Nature Of Things Erotic, recentelijk vertaald als Het raadsel der begeerte, heeft F. Gonzalez-Crussi een verzameling essays gepubliceerd die moeiteloos is onder te brengen bij deze reeks van vriendelijke, goedmoedige boeken over het allerminst goedmoedige fenomeen liefde. Net als Meininger moet Gonzalez-Crussi van mening zijn dat er weinig nieuws over liefde, begeerte en seks is te melden. Steevast beginnen zijn essays met amuserende opsommingen van anekdoten en - vooral - elkaar uitsluitende visies, om tenslotte te concluderen dat de waarheid zich zoals altijd wel ergens in het midden zal bevinden.
In Het raadsel van de begeerte heeft F. Gonzalez-Crussi, hoogleraar in de pathologie in de Verenigde Staten, het onder meer over het aantrekkelijke van het clandestiene in de liefde; over methoden van verleiding; over jaloezie en over de fnuikende invloed van de hartstocht op de aan rationaliteit gehechte medemens. Aan het primaat van de seksuele begeerte zal Gonzalez-Crussi zich niet graag willen hechten; in het essay ‘Het hoofd over de buik’ haalt hij met instemming Lucretius aan die zich zorgen maakte over ‘de zichtbare nutteloosheid’ van de seksuele hartstocht. Met de geamuseerde afstandelijkheid van iemand die gehecht is aan het solide comfort van het rimpelloze huwelijksleven beschouwt Gonzalez-Crussi ‘liefde die strikt als hartstocht wordt ervaren’ dan ook als ‘pathologisch’, ‘irrationeel’ en ‘ronduit gevaarlijk’. Een dergelijke hartstocht is ‘niet normaal’ want ‘volstrekt vreemd aan de sociale orde en (...) gedreven door haar eigen principes, die niets te maken hebben met een huwelijk, met de zekerheid van onze maatschappelijke positie of met een belangengemeenschap van de betrokkenen’. Gemoedsaandoeningen die een heftige onmaatschappelijkheid en dito obscurantisme impliceren zijn derhalve ‘barbaars’. ‘Een man die zulke beginselen (de seksuele hartstocht - JZ) aanhangt is niet te onderscheiden van een krankzinnige,’ aldus Gonzalez-Crussi (er gemakshalve maar van uitgaand dat het slechts de man is die zich laat verstrikken in deze fatale hartstocht), die gelukkig wel erkent dat uit een dergelijke ‘krankzinnigheid’ ronduit onvergetelijke meesterwerken in kunst en literatuur zijn voortgekomen.
Tekening van Posy Simmonds uit ‘A Concise History of the Sex Manual 1886-1986’ door Alan Rusbridger. Faber & Faber, f 24,35.
In zekere zin is de aandoening der verliefdheid volgens Gonzalez-Crussi pas hanteerbaar indien ze gekleed gaat in het maatpak van de Verlichting - een uitmonstering die de liefde, vrijplaats voor mystiek en hemelbestorming, doet veranderen in respectvolle affectie. Het duidelijkst wordt deze uitmonstering gepresenteerd in het essay ‘Liefdes apotheek’, waarin Gonzalez-Crussi met de grimlach van de niet aan hartstocht bezweken geneesheer de recepten doorneemt waarmee menig ‘patiënt’ wellicht van een onwerkbare verliefdheid kan worden afgeholpen.
Allereerst is er het recept van Ovidius, die van mening was dat het ‘stelselmatig naar beneden halen’ van het begeerde object alle begeerte doet verflauwen - en ook met het citeren van Ovidius benadrukt Gonzalez-Crussi kritiekloos de rolverdeling van de seksen: ‘Als zij slank is, noem haar dan zo mager als een plank; als zij donker is, is zij zo zwart als een schoppenaas. Als zij stadse manieren heeft, bestempel haar als bekakt en verdorven; is ze eenvoudig en goedhartig, noem haar dan een Trien van het land.’ Gonzalez-Crussi erkent dat deze methode weinig geneeskrachtige werking zal hebben; hij wendt zich dan ook meer tot de adviezen die Rabelais in Pantagruel dokter Rondibilis laat verstrekken.
Ten eerste kan de verliefde zich te buiten gaan aan wijn. Overmatig alcoholgebruik verflauwt de begeerte; een dronkaard denkt slechts aan één ding: slapen. Een tweede methode is farmacologisch van aard; sommige planten en kruiden schijnen een verkoelende uitwerking te hebben die het de man - opnieuw wordt de man opgevoerd als monstrueus slachtoffer van begeerte - in ieder geval fysiek onmogelijk maken zijn ‘plichten in de liefde te vervullen’. Een derde mogelijkheid is die van de stug volgehouden lichamelijke bezigheid; hard werken stompt de zinnen af. Het vierde middel is hartstochtelijke studie; intellectuele inspanningen doen wonderen. Ook hier erkent Gonzalez-Crussi natuurlijk dat deze medicijnen bij weinigen heeft geleid tot het gewenste resultaat, al heeft Rabelais, zo stelt hij, wel degelijk ‘een van de mooiste lofredes op het contemplatieve leven nagelaten’.