Toekomst voor interpretatie
De stand van zaken in de literatuurwetenschap
De achtervolging voortgezet Onder redactie van W.F.G. Breekveldt e.a. Uitgever Bert Bakker, 418 p., f 59,50
Filosofie van de algemene literatuurwetenschap door M.B. van Buuren Uitgever Martinus Nijhoff, 140 p., f 23,50
Jacques Kruithof
De bundel ‘opstellen over moderne letterkunde’ De achtervolging voortgezet is een huldeblijk voor VU-hoogleraar Margaretha H. Schenkeveld, een ‘toegewijde professionele lezeres’ volgens de inleiding van haar collega Strengholt, haar aangeboden ter gelegenheid van haar emeritaat.
De bundel bestaat uit bijdragen van al even professionele lezers, vakgenoten die bekwaam hun licht laten schijnen op onderwerpen die uiteenlopen van Wolff en Deken tot Gerrit Krol; daartussenin verschijnen Jacob Geel, Verwey, Gorter, Jacob Israel de Haan, Leopold, Nescio en Lucebert ten tonele. In totaal zijn het eenentwintig stukken, verdeeld over drie afdelingen: over het ‘literaire leven’, over de relaties tussen teksten (het verschijnsel dat tegenwoordig ‘intertextualiteit’ heet), en over stromingen.
In die laatste rubriek staat een opstel dat eruit springt: een beschouwing van Elrud Ibsch over het postmodernisme. Een actueel onderwerp dat hier een helderder behandeling krijgt dan ik tot nog toe elders ben tegengekomen. Mevrouw Ibsch laat zien hoe het modernisme ‘rationeel-reflecterend’ te werk ging, en het postmodernisme kiest voor een ‘mimetische’ werkwijze: de opbouw van een afwijkende wereld waarin andere wetten gelden. De voorbeelden lopen van Jorge Luis Borges, als een schrijver ‘op het breukvlak’, tot een kleine keuze uit de eigentijdse Nederlandse literatuur: werk van Vogelaar, Ferron, Brakman, Nooteboom en weer Krol. Aan de hand van (triviale) genres die ‘herschreven’ worden, zoals de detective en de streekroman, laat Elrud Ibsch het postmodernistische karakter van deze boeken uitkomen.
Wat ik er vooral in op prijs stel, is dat de schrijfster geen gemakkelijke tegenstelling tussen de beide stromingen construeert, maar beklemtoont dat zij veel gemeenschappelijks hebben, wat zij ‘de problematisering van de epistemologische positie’ noemt (alle menselijke kennis is onzeker, betekent dat). Het postmodernisme is een ‘radicalisering’ van het voorafgaande modernisme of, zou ik zeggen, de naoorlogse voortzetting van het modernisme met andere middelen. Ik zou ook benadrukt hebben dat de postmodernisten voor heel wat van de literaire middelen die zij gebruiken, schatplichtig zijn aan de romantiek en in het bijzonder aan de groteske. Maar goed, het gaat om een ‘noodgedwongen beknopt en niet meer dan verkennend onderzoek’ - al zeggen ze dat er in haar vak altijd bij.
Ik wil de lezer geen rad voor ogen draaien; Elrud Ibsch bedient zich van het wetenschappelijke idioom dat indertijd een debat over ‘het raadsel der onleesbaarheid’ heeft uitgelokt. Toch: wie de moeite neemt om daar ‘doorheen’ te lezen, doet zichzelf een paar denkbeelden cadeau die de moeite waard zijn. Mij heeft het stuk in elk geval op het idee gebracht, een verhaal over een compact-discuswerper te gaan schrijven.
En passant noemt Elrud Ibsch de beoefenaren van literatuur (schrijvers, lezers, critici) ‘deelnemers’ aan het literaire leven, en de wetenschappelijke onderzoekers de ‘waarnemers’ ervan. De achtervolging voortgezet is in eerste instantie voor die waarnemers samengesteld, maar vele deelnemers zullen er iets van hun gading kunnen vinden. Per slot van rekening zijn zij elkanders naasten.