Reisboeken
Vervolg van pagina 1
Iyer hebben alle bovengenoemde auteurs daar last van. Het is een genre dat ook door de thuiszitter van harte geconsumeerd wordt, en hem in zijn immobiliteit bevestigt.
De paradox van de reisjournalist (m/v, hoewel er opvallend weinig vrouwen in deze branche te vinden zijn) is dat zijn succes onherroepelijk zijn ondergang in de hand werkt. Hoe meer hij wordt gelezen, hoe meer mensen op reis zullen gaan naar die laatste onbedorven plekjes die hij alleen nog net aan de vergetelheid heeft kunnen ontrukken, en hoe meer de reiziger met eigen ogen kan zien dat zich naast het paradijselijke strand een vuilstortplaats bevindt, dat het hotel waar de tijd leek stil te staan in feite bevolkt wordt door luidruchtige package tour-toeristen. Immers, de directe concurrent van de reisjournalist is de toerist, die nadat de eerste zijn rol als verkenner heeft uitgespeeld, hem steeds minder nodig heeft. De toerist gaat zelf wel op stap, en schrijft - als we de hoeveelheid ongewenste kopij als maatstaf nemen - als het even kan ook nog wel een verhaaltje, of maakt dia's voor de buren.
Misschien is het verschil tussen toerist en schrijver wel gradueel, hoewel dit blijkens een ronde-tafelgesprek in het laatste nummer van Avenue uiteraard ontkend wordt door reisjournalisten als John Jansen van Galen, Gerard van Lennep of Carolijn Visser. De toerist en de schrijver, beiden zijn het voyeurs, waarbij de schrijver nog parasiteert op de wens naar vergetelheid van de toerist, en op de lokale bevolking. Want tenslotte moet de reisschrijver eraan verdienen. Reisboeken, een enkele uitzondering zoals dat van Wim Zaal daargelaten, zijn ook altijd dik, alsof de auteur het gebrek aan spanning moet compenseren door een veelheid van weetjes en voorvalletjes. Volume, daar lijkt het om te gaan - de consument krijgt waar, hoewel geen waarheid, voor zijn geld.
Pico Iyer is de enige die de idylle doorprikt, en bewust op zoek gaat naar wat hij het ‘niet zo verre Oosten’ noemt: naar de ongelooflijk snelle adoptie van westerse elementen in Azië. Met bewonderenswaardige opmerkingsgave schildert Iyer - een in de Verenigde Staten wonende Brit van Aziatische afkomst - hoe de westerse, of liever Amerikaanse cultuur Azië verovert: ‘Rambo was gelukt wat het Amerikaanse leger niet gelukt was, hij had het werelddeel aan zijn voeten gekregen... Derhalve ging ik niet alleen naar Azië om Azië te zien, maar ook om Amerika te zien.’ De nieuwste wapens in de culturele strijd zijn video's en floppy disks, naast toeristen die in hordes binnenstromen, en overal komt Iyer de cultuurhybriden die dit proces oplevert tegen, zoals orkestjes in het socialistische Burma die foutloos nummers van The Doors spelen, jongeren op het platteland die nog nooit buiten hun dorp zijn geweest maar wel de New York Times lezen. En overal coca cola en dope en de dringende behoefte aan dollars.
Helaas is ook Iyer nogal lang van stof en zijn boek zou aanzienlijk aan kracht gewonnen hebben als hij het tot de helft had ingekort, maar zijn merite is in ieder geval dat hij niet zeurt over het verloren gegane paradijs of de verderfelijke invloed van het Westen op het onschuldige Oosten. Integendeel, hij noemt het arrogant om te denken dat ontwikkelingslanden beter af zijn zonder motorfietsen of transistors - en daarmee raakt hij de kern van de zaak. De derde wereld, het tropische paradijs, is in korte tijd aan het veranderen in een westers georienteerde consumptiemaatschappij, waarbij het door ons als authentiek bewonderde cultuurgoed slechts in openluchtmusea te bewonderen zal zijn. En daarmee is de reden - behalve het klimaat - voor grootschalig toerisme naar de derde wereld op losse schroeven komen te staan.
Video-avond in Kathmandu zou wel eens tekenend kunnen zijn voor een kentering in de reisliteratuur - hierna valt er niet meer veel nieuws te melden. De golf reisboeken moet haar piek zo ongeveer bereikt hebben. Niet alleen raakt de markt verzadigd, maar er zou wel eens een ander publiek met een andere vraag kunnen ontstaan, zelfs al zal het nog even duren voor de door Iyer gesignaleerde ontwikkelingen overal hun beslag hebben gevonden. Pasten verre reizen in de jaren zestig en zeventig nog in het alternatieve patroon, en werd de reiziger geacht zoveel mogelijk native te gaan, liefst gehuld in een lendendoek en zich voedend met de vruchten van het land - die tijden zijn gekeerd. Reizen is de yuppie-activiteit van de jaren tachtig geworden, waarbij moet worden opgemerkt dat de mobiliteit ook in sociale zin heel snel gaat: niet alleen de yuppie gaat naar Binnen-Anatolië, ook zijn werkster. Reizen is betaalbaar geworden: twee weken als een maharadja door India kost ruim een maand modaal salaris, en waarom zou je je daarvoor niet eens lekker laten verwennen? Yuppies stellen andere eisen: ze willen een redelijk schoon hotel, ze zijn niet te beroerd om eerste klas-treinkaartjes te kopen, en ze zoeken liever cultuur dan avontuur. Voor naïeve reisbeschrijvingen is er in hun wereld waarschijnlijk minder ruimte, hoewel de yuppie natuurlijk bij uitstek een escapist is. Bovendien, dat fanatieke reizen zou zijn langste tijd wel eens gehad kunnen hebben, wanneer tot iedereen doordringt hoe onmogelijk vol het eigenlijk in ons luchtruim is.
De echte snob, de gastvrijheidsbusiness beu, reist natuurlijk alleen nog maar à l'intérieur de sa chambre. Bovendien, met de toenemende verfijning van de computertechnologie kunnen we in de toekomst waarschijnlijk niet alleen rustig thuis werken en de files vermijden, maar ook thuis op het beeldscherm prachtige full-color, driedimensionale reisfilms aanschouwen, voorzien van de bijbehorende geluiden en geuren, in plaats van ons in overvolle vliegtuigen te moeten persen. Dan zijn hopelijk ook die reisjournalisten geheel overbodig geworden.
■