Allemaal vreemden als wij
De verstilde verhalen van Barbara Honigmann
Roman over een kind door Barbara Honigmann Vertaling Gerrit Bussink Uitgever Bzztôh, 109 p., f 26,50
Wil Rouleaux
Enkele jaren geleden ontstond er in Duitsland een kleine rel rond het hier te bespreken boek. De joodse schrijfster Barbara Honigmann had voor haar verhalenbundel Roman von einem Kinde de Aspekte-literatuurprijs gekregen. Ook waren er enkele zeer positieve recensies over het boek verschenen, ondermeer van Marcel Reich-Ranicki in de Frankfurter Allgemeine. In Der Spiegel verscheen vervolgens een tegenaanval op het werkje, waarbij en passant de integriteit van de jubelende critici in twijfel werd getrokken. De volgende passage uit het boek van Honigmann werd door de Spiegel-redacteur ronduit smakeloos genoemd: ‘Ik had een keer een droom. Ik was toen met alle anderen in Auschwitz. En in die droom dacht ik: eindelijk heb ik mijn plaats in dit leven gevonden.’ Een passage als deze zou, zo meende de Spiegel-redacteur. Duitse critici bij voorbaat de wind uit de zeilen nemen. Iedere kritiek werd in de kiem gesmoord, slechts positieve reacties zouden kunnen volgen. De discussie die dit artikel uitlokte was - zoals altijd wanneer Duitsers onderling over hun verleden bekvechten - pijnlijk en gênant, vooral voor buitenstaanders.
De opschudding detoneerde volslagen bij de zes verstilde verhalen uit Roman over een kind, dat onlangs ook in het Nederlands is vertaald. ‘Verhalen’ is feitelijk niet het juiste woord, want het gaat eerder om lyrische schetsen, waarin een duidelijke pointe ontbreekt en waarin de sfeer belangrijker is dan de handeling. De zes verhalen hebben als gemeenschappelijk thema: de wankele identiteit van een jonge joodse vrouw in het naoorlogse Duitsland. Ze gaan over levensangst, over het gevoel niet begrepen te worden. Ze gaan ook over het onvermogen om duurzame relaties aan te gaan, en over het isolement dat dit tot gevolg heeft. Ze gaan tenslotte ook over een sterk verlangen naar liefde en geborgenheid, over de behoefte aan een thuis.
Het titelverhaal, dat het sterkste fragment uit de bundel vormt, bestaat uit een lange brief van de vertelster aan haar vroegere vriend. Deze is tevens de vader van haar zoontje. Waarop hun relatie is stukgelopen wordt nergens vermeld, maar ergens luidt het: ‘Maar bij jou is vast alles anders, jij leeft immers op de een of andere manier rechter, niet zo wankelmoedig.’ De vertelster schrijft over gemeenschappelijke herinneringen aan Rusland. Of over een seideravond voor alleenstaanden in Oost-Berlijn (waar de schrijfster tot 1984 woonde), en over een nieuwe relatie die opnieuw weinig succesvol blijkt te zijn. Maar vooral schrijft ze over de liefde voor haar zoontje en over de angst dat hem iets kan overkomen. Deze passages behoren tot de meest aangrijpende uit de hele bundel. Ergens vertelt ze over een foto uit de oorlog die ze aantrof in een tijdschrift. Op deze foto was een Duitse soldaat te zien die een vrouw onder schot hield; de vrouw droeg een kind op haar arm en probeerde te vluchten. Terwijl ze de foto zit te bekijken komt plotseling een vriendin aanlopen, blijkbaar een niet-joodse, voor wie ze het tijdschrift verbergt. Het commentaar hierop luidt: ‘Misschien omdat ik haar wilde ontzien of omdat het gezamenlijke bekijken van de foto ons zo hulpeloos zou hebben gemaakt en zo van elkaar gescheiden zou hebben...’
Barbara Honigmann
De fijngevoeligheid van de vertelster en haar gevoelens van isolement - overigens is de joodse gemeenschap in Oost-Berlijn uiterst klein - worden regelmatig gecontrasteerd met de harde socialistische werkelijkheid. In het verhaal ‘Trektocht’ staat bijvoorbeeld een passage over een treinreis in de DDR. De vertelster zit in een overvolle coupé tussen bierdrinkende soldaten en slecht geklede en bezwete passagiers. Haar reactie hierop is veelzeggend: ‘Ik heb toen mijn hoofd diep verborgen in het boek...’
Reminiscenties aan literatuur en kunst zijn in de zes subtiele verhalen van Barbara Honigmann geen zeldzaamheid. Onder meer Goethe, Kleist en Proust worden aangehaald; de laatste is de lievelingsauteur van de schrijfster. Honigmann, die tevens schilderes is, werd geboren in 1949 - en niet in 1946 zoals op het omslag staat, waar trouwens nog meer onjuistheden staan -, studeerde in Oost-Berlijn theaterwetenschappen en was enkele jaren werkzaam als dramaturge aan het Deutsches Theater in die stad. Alvorens ze Roman over een kind publiceerde, had ze enige bekendheid verworven met toneelstukken en hoorspelen.
De zes verhalen uit haar prozadebuut zijn qua soberheid van stijl nauwelijks te overtreffen. Er staat geen woord te veel in deze bundel. Toch zijn het geenszins simpele verhalen. Honigmann heeft een scherp oog voor details, een enkel woord vervangt bij haar vaak een beschrijving, beelden en motieven zijn doorgaans belangrijker dan een analyse. In ‘Dubbel graf’ vertelt ze over een bezoek van de joodse geleerde en mysticus Gerschom Scholem aan Oost-Berlijn. Het verhaal wordt zakelijk, zonder de geringste stilistische opschik verteld, maar uiteindelijk kan het heel goed gelezen worden als een parabel over de Duitse joden in deze eeuw.
Het laatste verhaal, ‘Bonsoir, madame Benhamou’, speelt in Straatsburg, waar de schrijfster sinds 1984 woont. Waarom juist in Straatsburg? Waarschijnlijk omdat deze stad tot de weinige overgebleven centra van orthodoxe joodse cultuur in Europa behoort. Daar vindt ze steun bij de thorastudie. Maar ook in de wijk waar ze woont: ‘Allemaal mensen die niet hier vandaan komen, vreemden als wij.’ Overheersend blijven echter haar gevoelens van angst en verlatenheid - gevoelens die zo kenmerkend zijn voor dit verstilde en authentieke prozadebuut.
■