Dronken straatvarkens en dieveggen
Over vrouwen die zich als man verkleedden
Vrouwen in mannenkleren De geschiedenis van een tegendraadse traditie. Europa 1500-1800 door Rudolf Dekker en Lotte van de Pol Uitgever Wereldbibliotheek, 167 p., f 29,50
Bernadette de Wit
Het anders zijn van man en vrouw is in de beleving van de meeste mensen meer dan een in het dagelijks leven ondergeschikte aangelegenheid. In onze cultuur is het ‘kleine’ verschil opgeblazen tot een fundamentele kloof, een met behulp van theologische, medische en folkloristische redeneringen geconstrueerde hierarchische tegenstelling. Het onderwerp travestie leent zich bij uitstek om de veronderstelde ‘natuurlijkheid’ van het bestaan van mannen- en vrouwenrollen te ontzenuwen. Het argument van de onvermijdelijkheid of de eeuwigheid heeft altijd gediend om misstanden als ongelijke behandeling en onderdrukking te rechtvaardigen. Lotte van de Pol en Rudolf Dekker, schrijvers van Daar was laatst een meisje loos, vrouwen als soldaten en matrozen, tonen met hun nieuwste boek over travestie aan dat de beleving van de ‘gender’-identiteit wel degelijk historisch en cultureel bepaald is. Ook ideeën over wat mannelijk en vrouwelijk is zijn in de loop der tijd behoorlijk verschoven, zoals feministische onderzoekers al eerder hadden aangetoond.
In de levens van de vrouwen die zich tussen 1500 en 1800 als man verkleedden, waren de mannelijke en de vrouwelijke geslachtsidentiteit met elkaar in conflict, zoals uit hun dagboeken en levensbeschrijvingen blijkt. We kunnen van deze vrouwen veel leren over onze vaak rigide sekserolopvattingen. Deze vorm van grensoverschrijding kwam in de tijd van de Republiek veel voor - Van de Pol en Dekker spreken zelfs van een traditie. De omgekeerde vorm van travestie, mannen die zich als vrouw verkleedden, was zeldzamer. De onderzoekers troffen in de archieven honderdtwintig vrouwelijke personen aan die zich voor kortere (enkele dagen of maanden) of langere (meer dan tien jaar) tijd voor een man uitgaven, waarna ze gesnapt werden. Het moeten er veel meer zijn geweest, want niet alle als man levende vrouwen werden ontdekt. In liedjes, prenten, literaire verhalen en levensbeschrijvingen was vrouw-naar-man-travestie een veelbezongen thema. Voor meisjes uit de lagere klassen die wees waren, of moesten emigreren om hun geliefde of hun vader achterna te reizen of omdat ze geen werk konden krijgen, was travestie een reële, alom bekende ontsnappingsmogelijkheid. Ook toen al was vrouwenwerk onaantrekkelijk door lagere scholing, slechte betaling en het ontbreken van mogelijkheden om hogerop te komen.
Die vrouwelijke traditie liet me niet los. Het zou mooi zijn als dit boek op middelbare scholen kon worden gelezen, of als er een televisieserie van kon worden gemaakt. Meisjes van tegenwoordig hebben nauwelijks identificatiemogelijkheden met voorgangsters die zich verzetten tegen de beperkte vrouwenrol.
De meeste meisjes die zich, als man verkleed, aanmeldden als soldaat of matroos (deze beroepen werden het vaakst gekozen) waren tussen zestien en vijfentwintig jaar, de fase tussen kind en volwassen vrouw waarin meisjes geacht werden zelf de kost te verdienen en voor hun uitzet te sparen. Het moeten onvoorstelbaar slimme en moedige meiden zijn geweest die de sprong naar een mannenbestaan waagden. Ze stonden onder druk, want de kans op ontmaskering was groot, vooral op een schip. Van de Pol en Dekker vonden nauwelijks voorbeelden van hoe deze vrouwen handelden bij ongesteldheid. In een volgepakt vooronder moet dat erg lastig zijn geweest. David (Maritgen) Jans, soldaat op een fort van de West-Indische Compagnie in West-Afrika, liep tegen de lamp toen ze ziek werd en haar maten haar een schoon hemd wilden aanbieden. Een ander probleem was het uit de weg gaan van mannelijk groepsgedrag. Al eerder had David (Maritgen) Jans geweigerd haar kleren uit te trekken in de brandende zon, toen de andere soldaten een bad namen in de rivier. Ook had het achterdocht gewekt dat ze slechts ‘in het heimelijk’ bij ‘een mooie zwartinne’ op bezoek was gegaan, in plaats van mee te doen aan een openbare vrijpartij. De beroemde Maria van Antwerpen, over wier leven veel bekend is, kwam regelmatig in moeilijkheden op schepen en kazernes door homo-erotische toenaderingen van andere jongens.
Sommige als man verklede vrouwen gingen tamelijk ver in het ten toon spreiden van mannelijk gedrag. De Italiaanse Catterina Vizzani was een hoerenloper en liet zich door een dokter zelfs medicijnen voorschrijven tegen geslachtsziekten. Ondanks het grote risico hielden een aantal vrouwen het als man jarenlang vol. De travestie van de al eerder genoemde Maritgen Jans werd midden op zee ontdekt door haar slapie, maar nadat David (Maritgen) hem vijftien gulden zwijggeld had betaald, hield hij zijn mond en werd hun vriendschap alleen maar hechter. Van de Pol en Dekker citeren uitgebreid uit de autobiografie van Maria van Antwerpen, die in haar leven meermalen als man leefde. Ze stond doodsangsten uit, toen ze de argwaan over haar sekse zienderogen zag toenemen, waarop een dramatische onthulling volgde. Als vrouw was Maria van Antwerpen niet gelukkig, schrijven de onderzoekers, maar als man evenmin en dit gold voor vele van haar lotgenoten.
Geertruid ter Brugge op een prent uit circa 1700
In een autobiografie van een zeventiende-eeuws meisje dat ‘kennis’ kreeg aan een ander meisje dat zich, als man verkleed, dapper had gedragen in de oorlog, staat beschreven hoe zij besloot diezelfde weg te kiezen. Ze hakt het spinnewiel, de ‘huisduivel’, in stukken en vernietigt daarmee het symbool van de inferieure positie van vrouwen. Daarop knippen beide vrouwen hun haren kort en kopen op de markt een soldatenplunje met het geld dat zij voor hun vrouwenkleren hebben gevangen.
Van de Pol en Dekker noemen het aannemen van de mannelijke levensstijl een tegendraadse traditie in een cultuur die de sekse-identiteit beschouwt als het meest persoonlijke aan een mens. Traditioneel was travestie geaccepteerd tijdens het carnaval, op reis wanneer vrouwen zich wilden beschermen, en in oorlogsjaren. Rechters, geconfronteerd met een geval van gender-bedrog, sloten nogal eens de ogen als de verdachte zich beriep op vaderlandsliefde als motief. In oorlogstijd prevaleert het overleven van de gemeenschap boven de handhaving van de ‘natuurlijke orde’. Sommige dappere vrouwen die als mannelijke soldaat het vaderland verdedigden zijn met militaire eer begraven, maar voor de meesten was slechts veroordeling weggelegd. Het algemene gevoelen was dat vrouwen die als man verkleed leefden zich door middel van bedrog de mannelijke voorrechten en zijn superieure status toëeigenden. Nicolaus de Graaff, chirurgijn in de zeventiende eeuw, had geen goed woord over voor de meisjes die, verkleed als man, clandestien meereisden op de schepen van de VOC. Hij typeerde hen als ‘een deel schotbeesten, spinhuishoeren, dronken straatvarkens en dieveggen.’ Nu gebeurde het ook vaak dat meisjes die hun sekserol overschreden in één moeite door ook ander deviant gedrag ten toon spreidden. De travestietraditie is onlosmakelijk verbonden met de onderwereld. Vele meisjes loos waren beroemde oplichters, inbrekers en bendeleiders, waarbij zij met gemak mannelijke criminelen voorbijstreefden. Met de geschiedenis in het achterhoofd worden hedendaagse criminologische theorieën - zoals die van Rutenfrans - over de ‘natuurlijke’ desinteresse van vrouwen voor agressie en wetsovertreding er niet houdbaarder op.
De Engelse zeeroofster Mary Read. Uit ‘Historie der Engelsche zeerovers’, Amsterdam 1725
Interessant en plausibel is het verband dat de onderzoekers leggen tussen travestie en wat wij tegenwoordig de lesbische liefde noemen. In de eeuwen die het boek beslaat werd seksualiteit nog zeer strikt aan het huwelijk en de fallisch-genitale penetratie gekoppeld. Seks tussen vrouwen ging het voorstellingsvermogen te boven. Hadden sodomieten een eigen netwerk, voor ‘tribaden’ ging dat niet op. Van de Pol en Dekker vermoeden dat vrouwen hun seksuele verlangen naar een andere vrouw alleen konden vormgeven in een mannenrol, bij ontstentenis van een lesbische levensstijl. Er zijn vele voorbeelden van tribaden die met een vrouw trouwden, al dan niet gebruik makend van een lederen dildo. Rechters wisten zich geen raad met tribadie. Het werd doorgaans lichter bestraft dan sodomie, maar de combinatie van tribadie met travestie werd zeer hoog opgenomen, omdat de tribade in strijd met de vrouwelijke eerbaarheid handelde en haar mannenrol niet als tijdelijk zag.
Minder sterk is de verklaring die Van de Pol en Dekker aanvoeren voor het verdwijnen van het man-vrouw patroon in relaties tussen twee vrouwen. De bewering van de schrijvers dat een zelfstandige lesbische sociale rol mogelijk werd gemaakt door de belangstelling van seksuologen voor het sapphisme, is nogal discutabel, vanwege het tijdgebonden karakter van de ideeën van de sexdokters. De weergave van deze laat negentiende-eeuwse, begin twintigste-eeuwse seksuologische theorieen als louter heilzame kennis over het bestaan van vrouwelijke homoseksualiteit is weinig kritisch. De seksuologie in opkomst goot eeuwenoude vooroordelen over mannelijkheid en vrouwelijkheid, normaal en abnormaal, in een wetenschappelijk jasje. Die ‘inzichten’ leenden zich bijvoorbeeld uitstekend voor het diskwalificeren van de eerste feministische golf. Zelf lijken de auteurs af en toe ook last te hebben van brave burgermansideeën, bij voorbeeld in hun typering van de prostitutie als een ‘passief, vrouwelijk’ alternatief vergeleken met de ‘actieve, mannelijke’ keuze voor travestie. En hoezo waren sommige tribaden ‘overdreven’ in hun voorkeur voor mannelijke gedragingen?
Tegenwoordig is een relatie met iemand van hetzelfde geslacht mogelijk en voorstelbaar zonder dat men daarvoor in travestie hoeft. Maar hoe komen Van de Pol en Dekker aan de wijsheid dat de huidige lesbiennes, anders dan voorheen, ‘een nadrukkelijke vrouwelijke gender-identiteit cultiveren, misschien zelfs met meer toewijding dan heteroseksuele vrouwen’? Alleen al een eenvoudig statistiekje van cosmeticagebruik en de aanschaf van onhandig hoog uitgesneden badpakken, omgeslagen over de homo- en heterodamespopulatie zal uitwijzen dat het ‘cultiveren’ van de tweedeling tussen man en vrouw ook nu nog onlosmakelijk verbonden is met het in stand houden van het instituut heteroseksualiteit. Dit instituut heeft minder te maken met verlangens van mensen dan met de hoeksteen waarop onze maatschappij is gebouwd. De dwingende eis om ‘vrouwelijk’ te zijn houdt een miljoenenindustrie in leven, alle emancipatie ten spijt. Mij lijkt dat homoseksuelen langzamerhand niet meer defensief en krampachtig hoeven te doen over hun gender-identiteit, maar dat zij hun heteroseksuele medeburgers in dit opzicht links hebben ingehaald. Wat er aan super-vrouwelijke en super-macho uitmonsteringen te bewonderen valt in het homo- en lesbische uitgaansleven wijst eerder op een parodie, die met elke trend weer even vrolijk wordt gewijzigd. De ironisch-potteuze opmerking ‘ik ga vanavond in travestie’, bij het aantrekken der pumps, spreekt boekdelen over de vrijheid die homo's inzake de gender-rol hebben verworven.
Passages als de hiervoor genoemde, waarin Dekker en Van de Pol trachten de betekenis van hun bevindingen voor het heden onder woorden te brengen, steken wat bleekjes af bij de rest van het boek. In zijn voorwoord prijst Peter Burke de beide historici om hun ‘pionierswerk’ op het gebied van gender-onderzoek, zonder erbij te vermelden dat historisch onderzoek naar geslachtelijkheid en seksualiteit uit de koker van vrouwen- en homostudies komt. Het is al vaker gebeurd met nieuwe, voor de gevestigde orde onwelgevallige inzichten: ze worden van hun angel ontdaan en keurig ingepast.
■