Ik koester absoluut geen nostalgische gevoelens
Gesprek met de Duits-Roemeense schrijfster Herta Müller
Piet de Moor
In 1939 leefden er ongeveer 750.000 Duitsers in de Roemeense provincies die tot 1918 grotendeels tot de Donau-monarchie behoorden. Vijftig jaar later bedraagt dit aantal ten hoogste 200.000. Massaal verlaten ze het land van dictator Ceauşescu, die voor elke emigrant aan Bonn een rekening van 8000 DM presenteert. De schrijfster Herta Müller behoort tot deze groep van uitgewekenen. Haar laatste boek Barrevoets in februari is pas in Nederlandse vertaling verschenen bij uitgeverij De Geus/Epo (f 24,50). Eerder kwam van haar uit De mens is een grote fazant bij dezelfde uitgever. Sinds maart 1987 woont Herta Müller in West-Berlijn.
Het onderwerp van uw vertelling. De mens is een grote fazant is een obsessie. De personages die uw verteling bevolken, hebben één ding gemeen: ze willen emigreren...
‘Ik weet niet of het een obsessie is. Het is de realiteit in Roemenië. Het is een probleem dat heel veel mensen bezighoudt, niet alleen de Duitsers, maar ook de Hongaren en de Roemenen zelf. In het algemeen is er het verlangen om het land te verlaten, omdat blijven ondraaglijk is geworden. Er kan geen enkel argument meer gevonden worden om in Roemenië te blijven. Precies omdat dit thema overal opdook, was het voor mij van belang om erover te schrijven. In de Roemeense maatschappij kun je je persoonlijke denkbeelden absoluut niet realiseren. Van de uitstippeling van een persoonlijke levensloop, zoals elke mens die wil of moet hebben om zichzelf te kunnen verdragen, is geen sprake meer.’
Uw eerste boek, Niederungen, verscheen in Boekarest. Het tweede, De mens is een grote fazant, is meteen in West-Berlijn verschenen. Het is weinig waarschijnlijk dat dit laatste verhaal, precies omdat het handelt over het algemene verlangen om te emigreren, in Roemenië had kunnen verschijnen.
‘Dat zou niet meer gekund hebben. In Roemenië is het thema van de emigratie van de duitstalige minderheid of van het weggaan van de mensen überhaupt taboe. Het wordt in de Roemeense media nergens vermeld wanneer Roemenen of joden uitwijken. Het mag ook niet. Je mag ook niet vergeten dat er twee jaren verstreken eer Niederungen in Boekarest werd gedrukt, en toen het boek uiteindelijk toch werd gepubliceerd, waren hele passages geschrapt. De zogenaamd prikkelende woorden werden eruit gehaald. Zelfs het woord “koffer” was een probleem, omdat het met emigratie in verband gebracht zou kunnen worden. Het woord “Rusland” werd vervangen door “een ver vreemd land”. Er was ook stilistische censuur, want men was helemaal niet vertrouwd met de manier waarop ik schreef. Van overheidswege was er geen reactie. Als men daar geweten had hoezeer dat boek ook handelde over de staat zelf, had men waarschijnlijk de rechten niet aan een Westduitse uitgeverij verkocht. Maar de Roemeense staat is geïnteresseerd in alles wat deviezen opbrengt. De schrijversbond heeft zijn eigen bankrekening, en in die kringen was men erg blij dat het boek in het westen zou verschijnen. Daardoor werd die bankrekening met westerse deviezen gespekt, wat betekende dat weer een paar Roemeense schrijvers naar het buitenland zouden kunnen reizen. Alleen al door het thema van de emigratie kon De mens is een grote fazant dus niet verschijnen in Roemenië, temeer omdat beschreven wordt vanuit welke motieven de mensen besluiten om de emigratie aan te vragen. Ik heb zelfs niet geprobeerd om dat boek in Boekarest gepubliceerd te krijgen, want op die manier verklik je jezelf. Het kan dan gebeuren dat niet alleen het manuscript in beslag genomen wordt, maar dat ook nog een huiszoeking volgt en dat je kopieen en je andere manuscripten eveneens verdwijnen. Maar nu ik uitgeweken ben, heb ik die problemen
uiteraard niet meer.’
Dieter Schlesak, de duitstalige schrijver die reeds in 1969 Roemenië verlaten heeft, heeft ooit beweerd dat een Duits-Roemeense schrijver die geëmigreerd is, de tegenwoordige tijd als postuum ervaart. Geldt dat voor u ook?
‘Dat postume riekt me te veel naar nostalgie. Schlesak wil zeggen dat je door te emigreren gedeeltelijk gestorven bent, dat je andere deel in de emigratie nog moet geboren worden. Postuum is dan de nostalgie waarmee je terugdenkt aan datgene wat je eens geweest zou zijn. Ikzelf echter zie een continuïteit, ik zie geen grote breuken. Ik ben dezelfde persoon gebleven en heb helemaal niet het gevoel postuum te zijn. Ik heb een plek verlaten en ben op een andere plek aangekomen. Wat ik in Roemenië gedaan heb, zet ik hier voort, zij het in nieuwe omstandigheden. Nostalgische gevoelens koester ik absoluut niet, ik heb echt niet de behoefte om de Duitse minderheid in de Banaat te gaan idealiseren. Ik heb me alleen met deze minderheid geïdentificeerd zolang ik kind was, zolang ik alleen maar het dorp kende en enkel wist wat in dat dorp gebeurde. Veel later ontdekte ik de problematiek van het Derde Rijk. Mijn vader was zoals de meeste mannen van zijn generatie bij de SS geweest. Ik begon boeken te lezen waarin het verschijnsel van de holocaust beschreven werd. Daarvan had ik thuis niets vernomen en natuurlijk werd ik daardoor erg wantrouwig tegenover mijn omgeving en zeer woedend ook. Zo ontstond bij mij de neiging om mezelf helemaal binnenstebuiten te keren. Dit alles toont hoe weinig je kon beginnen met datgene wat je thuis had meegekregen. Het beantwoordde aan helemaal niets. Toen ik thuis weg ging, was ik ervan overtuigd dat ik voldoende volwassen was om het te kunnen redden in het alledaagse leven, dat ik opgewassen was tegen de grote uitdagingen. Maar toen ik in de stad aankwam kon ik zelfs niet met de simpelste dingen overweg. Niets klopte nog. Op die achtergrond heb ik de kritiek op de Duitse minderheid opgebouwd, op hun volslagen opportunisme. Een ander perspectief was er niet. Zelf heb ik van mijn ouders niets anders dan opportunisme gezien, en niet alleen gezien, ze hebben het mij ook ingelepeld als levenswijsheid. Zich klein maken,
niet opvallen, dan gebeurt er niets. Al wat uit die grauwe masse oprijst is gevaarlijk. Daarmee levert men zich uit en dat heeft lelijke consequenties.
Herta Müller
lieve blancouaert
Daar was enerzijds de taal waarin ik schrijf en die mijn moedertaal is, een taal van een minderheid. Anderzijds probeerde ik me met behulp van die taal te distantiëren ten opzichte van die minderheid. In de Bondsrepubliek is het heel normaal dat ik in een taal binnentreed die ik niet alleen als mijn eigen taal aanvoel, maar die ik tevens aanvoel als een taal die niet misbruikt is, die niet op voorhand is bezet door verschillende ideologieën of voorstellingen van levenswijzen waarmee ik niets gemeen wil hebben. Ik weet wel, in het westen bestaan ook normen, vooroordelen en ideologieën, maar de taal is er niet besmet of uitgehold zoals in Roemenië. Hier is een taal voorhanden waarvan ik kan zeggen: dat is de taal waarmee ik wil en kan omgaan. Dat is nu pas mogelijk geworden.’