Een uiteengespat hart
Roman van Anne Hébert
De verboden stad door Anne Hébert Vertaling onder supervisie van Pauline Sarkar Uitgever Thoth, 183 p., f 29,50
Eric Gobbers
Centraal thema in Anne Héberts nieuwste roman is het niet bestaan van eenduidigheid. Als Flora Fontanges aan het begin in het vliegtuig zit op weg naar haar Frans-Canadese geboortestad is de reden daarvoor tweevoudig: haar dochter Maud wil haar zien en de directeur van de plaatselijke schouwburg vraagt haar de rol van Winnie in Samuel Beckett's Oh, les beaux jours (Happy Days) te vertolken. Meteen is de gespletenheid van het personage aangegeven en daarmee de problematiek die heel haar leven heeft bepaald. De stad waar ze sinds haar jeugd niet meer is geweest jaagt haar angst aan, omdat ze verwacht er de spoken van een traumatische tijd weer te ontmoeten.
Wanneer ze ter plaatse arriveert, is haar dochter alweer verdwenen en we vernemen dat dit geen eenmalige gril is: moeder en dochter leven in een permanente staat van vertrek en terugkeer. Naarmate de lezer verder komt in het boek krijgt hij meer gegevens over de drijvende krachten in Flora's leven en die wijzen stuk voor stuk in de richting van een problematische identiteit. Toen haar dochter geboren werd zonderde Flora zich met haar pasgeborene af in een extreme intimiteit vanuit een eenwordingsdroombeeld. Maar, en dat zal model staan voor hun verdere relatie, na een tijd voelt ze de drang naar acteren weer opkomen en het kind wordt achtergelaten.
Het is natuurlijk een wat afgezaagde methode om het acteren als metafoor te hanteren, maar bij Anne Hébert lijkt he(me niet vergezocht. Op verschillende plaatsen in het boek wordt het kind beschreven dat een onweerstaanbare drang voelt om te weten wat er zich in onbekende mensen afspeelt: ‘Haar vurigste wens was het om in een ander lichaam te wonen, even, heel even maar, te zien hoe het toegaat in een ander hoofd dan het hare (...) Ze weet nog niet dat ze toneelspeelster zal worden en haar hart uiteen zal laten spatten in honderd stukken die als zonnen zullen stralen.’
Heel haar leven heeft Flora (die in feite Pierette Paul heet en een tijd Marie Eventurel naar haar pleegouders - zelfs haar naam geeft haar geen houvast) vanuit een afkeer om steeds weer hetzelfde been van het leven af te kluiven een ontsnapping uit het keurslijf van zichzelf gevonden door de grote vrouwenrollen der toneelliteratuur te vertolken. Ophelia, Hedda Gabler en Fröken Julie hebben haar toegelaten diverse levens te leiden en dat is haar redding geworden. De ‘Verboden Stad’ waar ze nu naar terugkeert is voor haar zo akelig omdat het een symbool is voor de periode in haar leven waarin ze ondervond wat het betekent een identiteit te krijgen. Na een tijd in een weeshuis waarvan een groot deel der bewoners bij een brand omkwam (‘haar eigen leven, waarin nog steeds een groot, barbaars vuur oplaait dat haar doet schreeuwen in haar slaap’) wordt ze opgenomen in een pleeggezin. Daar krijgt ze een nieuwe naam, ze leert er zich te gedragen en te praten zoals het hoort, waardoor ze de verstikkende ervaring beleeft van een identiteit opgelegd te krijgen.
Maar de confrontatie met de stad die model staat voor een leven waaraan ze is ontsnapt neemt de vorm aan van een zoektocht door het eigen emotionele verleden. Het interessante van Anne Héberts werkwijze is dat ze, trouw aan haar relativiteitsthematiek, de persoonlijke aspecten van Flora Florangers leven laat overgaan in historische en mythische beschouwingen. Een aantal nevenpersonages (hippie-achtige vrienden van haar dochter) illustreren verschillende tendensen van verklaringsdrift, van zoektochten naar essenties. Uiteindelijk zal Flora de duivels van de schuld die overal op de loer liggen overwinnen door zonder omwegen een confrontatie met de stad aan te gaan. Ook voor de lezer wordt dan duidelijk dat het op het oog niet consequente gedrag van deze vrouw geen uiting is van zwakte, maar een bewijs van een vrijheid die veel dubbelzinniger is dan wij meestal graag willen geloven.
■