Tijdschrift
Het onderwerp ‘de voor- en nadelen van Nederland’ verwacht men misschien vooral als keuzemogelijkheid op de lijst met opstelonderwerpen voor het eindexamen, wat niet wegneemt dat dit thema uiterst genietbaar is uitgewerkt in het zomerdubbelnummer van Hollands Maandblad (1989 7/8). Zeven Nederlanders bogen zich hierover Rob Biersma, F. Bolkestein, J. Brugman, Maarten 't Hart, J.J. Peereboom, A.H.G. Rinnooy Kan en Roeland J. in 't Veld. Rinnooy Kan is het kortst van stof en begint met de intuïtieve veronderstelling dat Nederland door de ‘degelijkheid van de superieure middelmaat’ het beste land ter wereld is om in te wonen. Daarna bewijst hij de stelling via een afvalrace van landen die moeten voldoen aan kwaliteitseisen op het gebied van de politieke en burgerrechten (tachtig procent van de wereld valt al af), leerplicht voor kinderen tussen de zes en zestien jaar en een zuigelingensterfte onder de anderhalf procent. Dan zijn alleen Nederland en Noorwegen nog over en het is maar al te makkelijk om ‘de van nature al sombere Noren tenslotte te verslaan, al was het maar op een meteorologische index of op de prijs van een liter bier’. Is dat reden om onszelf op de borst te kloppen? Nee, meent Rinnooy Kan, ‘men neuriet slechts het Wilhelmus en kruipt om het te vieren een uurtje eerder onder de wol’. Maarten 't Hart is het langst van stof en moet zich zeer aangesproken hebben gevoeld door het onderwerp. Hij geeft zich over aan een superieure boutade over de ‘verwekelijkte, rillerige, tot kleumen geneigde intellectuelen waaraan dit land rijk is’. Allereerst moet de klassieke muziek het ontgelden; niet alleen is Radio Vier niet om aan te horen, ook het Concertgebouworkest deugt niet (er wordt alleen maar Mahler gespeeld en nog met een verkeerde dirigent ervoor ook). Nederlandse componisten van internationale betekenis bestaan er niet, zelfs geen componist van
orgelmuziek, terwijl er wel overal in het land de prachtigste kerkorgels zijn. Alleen de schilderkunst stelde wat voor, maar met de literatuur is het ook alleen maar modderen. Het leeft niet en het is allemaal even bloedeloos. Schrijvers als Bernlef (gekunsteld, onecht en semiperfect als een scheepje in een fles) en Gerrit Krol moeten het ontgelden: ‘Al die quasi-diepzinnige wiskundig angehauchte praatjes van Krol gaan er bij die Alpha's in als een hondendiner omdat ze niets van wis- en natuurkunde afweten. Ik heb in Nederland nog nooit een chemicus of fysicus ontmoet die ook maar iets te waarderen vond in het werk van Krol. Wiskundigen ontsteken zelfs, zo zij hem al kennen, in grote toorn.’ Het komt allemaal volgens 't Hart door de strikte waterscheiding tussen de hogere en de lagere sociale klassen in Nederland. Er is geen kruisbestuiving, impulsen van onderaf worden niet toegelaten, zodat de Nederlandse cultuur steeds verder verschraalt en verdort, angstvallig bewaakt door die bleekzuchtige, rillerige bovenlaag. 't Harts bijdrage stemt tot nadenken en zijn uitgangspunt (dat het hogere gevoed moet worden door de rauwheid van het dagelijks leven) lijkt me alleszins in orde. Toch vraag ik me af of het er in een land als Frankrijk nu zo anders aan toe gaat - zijn ze daar niet nog veel elitairder? Maar waarschijnlijk zal 't Hart voor de Franse cultuur ook weinig goede woorden overhebben; je hoort hem er althans nooit over. In de rest van Hollands Maandblad staat weer Charlotte Mutsaers, die in haar serie ‘Stukjes en beetjes’ impliciet terugkomt op de affaire-Fritzi Harmsen van Beek. En van een geheimzinnige kracht is A.L. Schneiders serie over zijn wedervaardigheden als ambassadeur, rondzwervend op de eilanden in de Stille Oceaan. Dit is de 500ste aflevering van Hollands Maandblad. Een jubileum dat alleen in bescheiden cijfers buitenop staat, zonder enig begeleidend klaroengeschal binnenin. Dan moeten de
complimenten maar van buiten komen. Bij deze!
BR