De wetenschap als wegwijzer
Zou het denkbaar zijn dat, bijvoorbeeld tijdens een ontmoeting van Europese politici te Parijs, wordt geconstateerd dat een van de voornaamste problemen bij de voorgenomen eenwording van ons werelddeel wordt gevormd door gebrekkige sociale communicatie en een tekortschieten van kennisoverdracht? En zou het dan kunnen gebeuren dat iemand van de aanwezigen oppert er een tweetal briljante wetenschapsmensen uit zijn land bij te halen, om via een serie lezingen en uiteindelijk een boek, aan maatschappelijk werkers en managers uit de lidstaten uit te leggen hoe de menselijke soort neurobiologisch in elkaar zit, en wat het verband is met waarneming, kennisoverdracht en communicatie? Of zouden onze politieke leiders gewoon aan een bevriend reclamebureau denken?
In 1980 gaf de Organisatie van Amerikaanse Staten, OAS, op voorspraak van een Chileense vertegenwoordiger, aan de geleerden Humberto Maturana en Francisco Varela van de universiteit van Santiago, een opdracht als hierboven omschreven. Het resulterende boek, dat in 1984 verscheen, is vertaald onder de titel De boom der kennis (Contact, 211 p., f 39,50). Om de kennisoverdracht te bevorderen, is meteen op de eerste pagina een schema opgenomen. Het is een zeer fraai schema, en voor de gemiddelde lezer volstrekt onbegrijpelijk. Men ziet tien genummerde kadertjes, onderling verbonden door vele lijnen, als ware het een gecompliceerd elektrisch circuit. In de kadertjes staan tientallen termen: autopoiesis, structurele selectie, structurele plasticiteit, ontogenese, fylogenese enzovoorts. De kadertjes laten zien welke materie in ieder hoofdstuk van het boek wordt behandeld. De richting van de pijlen geeft aan dat men het hele boek op volgorde moet lezen. En wie de pijlen goed volgt, zal zien dat men daarna weer van voren af aan moet beginnen.
Eenvoudig maken de auteurs het ons ook in het vervolg niet. Op de tweede tekstpagina lezen we: ‘Wat we zullen beweren, kan pas op een werkelijk effectieve manier worden begrepen, indien de lezer zich er persoonlijk bij betrokken voelt in een directe beleving die elke beschrijving te boven gaat.’ Deze licht opgewonden toon blijft, ondanks de soms nogal wijdlopige wetenschappelijke zinnen, in de rest van het boek gehandhaafd. De auteurs lijken de lezer ervan te willen doordringen dat ze een nieuwe biologie hebben ontdekt, die ingrijpende gevolgen heeft voor ons denken. Het loont de moeite om te trachten hun betoog te volgen. Hun uitgangspunten zijn: 1. Alle doen is kennen, alle kennen is doen (de beroemde zichzelf tekenende handen van Escher zijn als illustratie toegevoegd), en 2. Alles wat gezegd wordt, wordt door iemand gezegd. Na bespreking van de evolutie en structuur van meercellige organismen in het algemeen en ons zenuwstelsel in het bijzonder, komen we op wat de auteurs noemen de ‘valstrikken’ van representationalisme (het zenuwstelsel zou werken met afbeeldingen van de wereld) en solipsisme (de cognitieve eenzaamheid). De deze tegenstelling overstijgende synthese die Maturana en Varela vinden, vormt de basis van de rest van hun boek. Het zenuwstelsel bepaalt gedrag. Maar gedrag wordt waargenomen. En beïnvloed. En dit beïnvloedt op zijn beurt weer de eigen perceptie. De wisselwerking tussen neurobiologische wetten en cultuur leidt uiteindelijk, via onder andere taalbewustzijn, tot een ‘weten dat we weten’. De auteurs behandelen deze tamelijk ingewikkelde kentheoretische materie met een groot gevoel voor verhelderende metaforen. En helemaal aan het eind lijkt duidelijk te worden wat hen drijft en aan hun betoog zo'n bijna religieuze klank verleent: het ‘weten dat we weten’ schept verplichtingen ten opzichte van elkaar. Alles is logisch te verklaren.
Geen enkele menselijke zekerheid is derhalve legitiemer dan een andere. En daarmee weten we meteen in welke hoek we deze geleerden moeten plaatsen.
Of was dat nu juist niet de bedoeling?
NM