Hatelijkheden
Ibsen en Strindberg-biograaf en -vertaler Michael Meyer schreef Not Prince Hamlet. Literary and Theatrical Memoires (Secker and Warburg, 288 p., Importeur Nilsson & Lamm, f 72,55). In zijn Strindberg-biografie had Meyer al irritante trekken vertoond door zich voortdurend voor het object van beschrijving te stellen en de lezer voor te gaan in morele oordelen over diens levenswandel. Hij voelde zich meer verwant met Strindbergs vijand Henrik Ibsen, over wie hij een veel betere biografie schreef. Wie Meyers gedenkschriften leest, stuit opnieuw, naast bewondering voor de kwaliteiten van Strindbergs toneelstukken (je vraagt je hier en daar af of Meyer diens poëzie en proza wel goed heeft gelezen), op een irritante oordeelzucht, zeker waar het Strindbergs (principiële) opheffing van de grenzen tussen fictie en werkelijkheid betreft: Meyer moet zich als biograaf buitengewoon geprovoceerd gevoeld hebben doordat ‘Strindberg did not differentiate between truth and reality as we understand them, so that one cannot believe a word that he writes about himself or anyone else unless it is otherwise confirmed, even on such simple details as when he wrote his plays.’ Maar het ergste aan Strindberg vindt Meyer diens ‘racisme, hysterie, zelfmedelijden, kwaadaardigheid en wraakzucht’. Het werd eens tijd, schrijft hij, dat ‘iemand, die zijn genie herkende evenals de kwaliteiten in hem die vriendschap en liefde opwekten - zelfs bij degenen jegens wie hij zich zeer monstrueus gedroeg -, hem eens probeerde te schilderen, met uitwassen en al.’ Voor het ijdele (en commerciële?) gemak laat Meyer maar even weg dat zo'n biografie zes jaar eerder al was geschreven: Olof Lagercranz' schoolvoorbeeld van de ‘inlevende biografie’, zonder uitwassen weg te laten, maar ook zonder er zoals Meyer de nadruk op te leggen. Lagercranz' Strindberg-biografie ontbreekt zelfs in Meyers
literatuurlijst: wie zegt wat over kwaadaardigheid? Behalve herinneringen aan de periode waarin hij over Strindberg las en schreef, of over zijn Zweedse tijd waarin hij met diens werk kennismaakte (en tevens zijn in dreinerig proza beschreven ‘sexual awakening’ beleefde), staan Meyers memoires vol met anekdotes over vriendschappen met groten als Orwell, Green, Koestler, Gielgud, of Olivier, en, zo zegt de flaptekst, ‘great bores whom he has known’. Bij alle opsommingen in Not Prince Hamlet, alle chit-chat en stijf beschreven belevenissen is Michael Meyer niet alleen zelf de grootste ‘bore’ uit zijn boek, hij is met alle uitwassen, afgunst en kleinzieligheid een nogal hatelijk personage.
AJ