Zelfkant van de cultuur
Casanova (1725-1799) was de eerste die zijn leven beschreef zonder te verhullen dat hij wel eens, laten we maar zeggen, zonder pyjama en met een vrouw sliep. Hij was al een kwart eeuw dood toen de eerste editie van zijn memoires verscheen bij Brockhaus in Duitsland, even later gevolgd door twee Parijse uitgaven: een verminkte editie en de ook niet geheel zuivere serie van Jean Laforgue die het meest gelezen zou worden. De Parijse uitgaven moesten op last van de censor enige tijd gestaakt worden en daarmee werden de memoires voor het eerst verwezen naar de zelfkant van de cultuur. De meeste schade heeft het werk echter ondervonden door de invloed van de vele zogenaamd autobiografische pornografie uit de tweede helf van de negentiende eeuw, inclusief My secret life van ‘Walter’, die Casanova in ieder geval wat betreft de lengte evenaart en op het stuk der copulatie ver overtreft. Kort maar goed: erotische autobiografie werd - terecht - synoniem met fictie, en Casanova's memoires, toen al bekender in hun afgeslankte vorm, werden bij de erotische autobiografie ingelijfd. Ik wil niet zeggen dat er in dit genre uitsluitend overspel met de geschiedenis gepleegd wordt, maar een huwelijk van betrouwbaarheid met feitelijkheid behoort blijkbaar niet tot de mogelijkheden. Voor Casanova's levensgeschiedenis had dat koekoeksjong van fictieve lust en feitelijke biografie een bijzonder naar gevolg: ook de niet-erotische passages (verreweg het grootste deel dus) kregen het stigma van onbetrouwbaarheid.
Justinienne Wynne, ofte wel ‘de zwarte domino’
Het heeft tot in onze eeuw geduurd voordat een kleine kring toegewijde Casanova-studenten min of meer systematisch historisch bewijsmateriaal is gaan verzamelen om de memoires te rehabiliteren. Een drietal goed geannoteerde complete edities is daarvan het resultaat (Duits, Engels en Frans) en Casanova van J. Rives Childs is van dat kritisch onderzoek een uitstekend leesbare verzameling met veel inzichten en vondsten die in de complete edities nog ontbreken. Het onderzoek naar de betrouwbaarheid van de autobiografie heeft tot een onverwacht resultaat geleid: een biografie van Casanova, en wel de eerste die hem en de lezer recht doet.
Natuurlijk, net als iedere andere man is Casanova feitelijk onbetrouwbaar als hij vertelt over zijn slaapkamer. Te nauwgezet herinnert hij zich iedere wending, opstand, neergang, en ademtocht. Voor de historiciteit is dat echter van geen enkel belang. Het is zoiets als de manier waarop iemand loopt, een gebaar maakt, duelleert. Wat van belang is, is waar hij vertrekt en aankomt, naar wie hij wuift, met wie hij vecht en wie er verliest. Daarin blijkt de Chevalier de Seingalt, zoals hij zich noemde, zich wel degelijk bij de werkelijkheid te hebben gehouden. Dat we dat weten, danken we aan Rives Childs en andere Casanova-vorsers.
De momenten waarop de sleutels tot het historisch bewijs van een scène aan de orde komen, bewijzen dat literatuurgeschiedenis zeer avontuurlijk kan zijn. Op welke datum viel goede vrijdag in 1745? Was er tussen 1740 en 1750 een carnaval dat in december begon en zes weken duurde? Hoe was de Venetiaanse kalender ingericht en wat betekent het dat de dag daarin bij zonsondergang begon? Kloosterarchieven, oorlogsregisters, annalen van parochiekerken, rijks- en stadsarchieven zijn geduldig gefilterd om de geringste details uit de memoires van een historische achtergrond te voorzien. Hier wordt een contract gevonden, daar een schuldbekentenis, elders een opsporingsbevel. Zelfs de overheidsvoorschriften over het gebruik van make-up in de verschillende Europese landen kunnen bijdragen tot de identificatie van een persoon. De noodzaak tot zoveel literair-historische listen werd niet alleen geboren uit wantrouwen. Casanova vergat niets maar was wel slordig, vooral in het dateren, en hij heeft de personen over wie hij intiem te schrijven kwam altijd beschermd door het gebruik van andere namen of van initialen. Keer op keer bewijst Rives Childs Casanova's gelijk. En wat belangrijker is, door het aanboren van de vele bronnen wordt niet alleen onze kennis van Casanova en zijn leven vergroot maar ook die van zijn tegenspelers en van de achttiende eeuw in het algemeen. Zoals het een goed adept betaamt, duwt Rives Childs de vingers van de afvalligen natuurlijk met een zekere regelmaat in de open wonden. ‘Kritiekloze schrijvers’ noemt hij hen, en als hij echt boos wordt ‘aristarchen’: Aristarchus deed met het werk van Homerus wat de ‘onverbeterlijke spotters’ met Casanova gedaan hebben.
Casanova
Ondertussen is de studie ook leesbaar als een zeer kritische maar daarom niet minder boeiende biografie waarbij de accenten nu eens niet op bed, boudoir en bordeel gezet zijn. Natuurlijk komen de dames wel aan de orde, solo of in de duo's waar Casanova zich zo graag mee wakker hield. Henriette, de Amsterdamse maagd Esther Hope, Manon & Nanette, Hedwige, M.M. & C.C., de ‘Zwarte domino’ van het gemaskerd bal, en niet te vergeten La Charpillon, het etterwicht uit Londen, allen worden door Rives Childs c.s. gedwongen de Venetiaanse maskers af te leggen. Het gevolg is verrassend. Hoe duidelijker hun identiteit wordt, hoe meer ruimte er in het levensverhaal komt voor de dingen waar het om gaat. Liefde, hartstocht, medelijden, en galanterie, maar ook haat (La Charpillon), teleurstelling (Esther Hope), en de melancholia waaronder Casanova steeds meer ging lijden naarmate hij ouder werd. Rives Childs benadrukt die emoties perfect. Over een van zijn grootste liefdes vraagt Casanova zich in zijn memoires af: ‘Wie is zij toch deze Henriette.’ Wie het antwoord wil weten kan het bij Rives Childs vinden.
En dan zijn er de mannen, die vanouds zo'n ondergeschikte rol gespeeld hebben in de samenvattingen. Oplichters, speculanten, zakenlui, politici, kardinalen en ambassadeurs. En schrijvers, want Casanova was een letterliefhebber. Hij leerde Frans van Crébillon, correspondeerde met de filosofen, en ging bij Voltaire op bezoek. De mannen brachten enige dagen in elkaars gezelschap door, maar per saldo was het rendez-vous in Genève niet gunstig voor Casanova's ego. Voltaire was toch iets scherper en sneller van tong dan de Italiaan. Bovendien deelde hij Casanova's bewondering voor het werk van Merlinus Coccaius niet, iets wat Casanova - terecht - zeer boos maakte. Sinds die ontmoeting liet hij geen gelegenheid voorbijgaan om Voltaire geheel ten onrechte te bekritiseren. Maar hij was eerlijk en gaf op latere leeftijd toe dat hij rancuneus en onverstandig was geweest. Casanova vergat niets, vooral zichzelf niet.
Raadsels zullen er op onderdelen altijd over Casanova's werk blijven bestaan, net als in ieder leven. Ergens schrijft hij: ‘Niemand in de wereld slaagt er ooit in alles te weten, maar ieder mens moet er wel naar streven.’ En dat is precies wat Rives Childs gedaan heeft
■