Eén pot nat
De nazi's waren weinig met deze kritische geluiden ingenomen en probeerden deze te temperen via allerlei officiële en niet-officiële middelen. Zo trachtten zij binnen de Nederlandse pers te infiltreren door middel van een mantelorganisatie, bevriende persagentschappen en het beïnvloeden van correspondenten. Ook werd via het ministerie van Buitenlandse Zaken druk uitgeoefend, welke inderdaad effect sorteerde. Paul Stoop heeft deze beïnvloeding twee jaar geleden uitvoerig beschreven in Nierderländische Presse unter Druck, waarin hij sprak van een ‘sluipend aanpassingsproces’ van zowel regering als pers die zich door de Duitsers in een neutrale hoek lieten drukken. Van Vree meent dat tegenover deze matiging in toon ‘een minstens zo sterke neiging (stond)’ om pro-Duitse geluiden te weren. Bovendien, zo stelt hij, werden de analyses met betrekking tot Duitsland niet milder maar scherper. Daarbij speelde, met name bij de confessionele bladen, de principiële houding een rol. ‘De kranten waren geen toeschouwer, maar partij in de grote conflicten van de dag, in de wereldomvattende strijd tussen humanisme en barbarij, tussen christendom en heidendom. De grenzen tussen Nederland en Duitsland vervaagden wanneer het ging om de beginselen.’ Toch is deze visie niet helemaal overtuigend want, zoals hij elders stelt, het ging bij De Standaard en De Maasbode in de eerste plaats om het geloof. De na 1935 toenemende kritiek van de laatste krant had vooral te maken met de breuk tussen (Duitse) kerk en staat. Maar mét De Standaard was ook deze krant tenslotte van mening dat nazisme, humanisme, socialisme of liberalisme allemaal één pot nat waren. Inderdaad, ‘het was alles even revolutionair en verwerpelijk’.
Van Vree nam niet alleen de inhoud van de vier kranten grondig door, hij lette ook op het taalgebruik en de verdeling van de redactionele ruimte over de diverse rubrieken. Wat het taalgebruik betreft vielen hem, met name vóór 1936, termen op als onverantwoordelijk, misleidend, brallend, reactionair, dictatoriaal, duivels onchristelijk en walgelijk. Volgens Van Vree wijst een dergelijke drastisch woordgebruik op een verregaande geslotenheid van het eigen wereldbeeld. Ik denk dat het eerder iets te maken had met een rechtlijnigheid van ideeën, waarbij goed en kwaad nadrukkelijk geaccentueerd werden. Tegenover dit negatieve taalgebruik stond immers de verheven woordenschat van de ideologie die me even typerend lijkt voor deze tijd van heftig beleden geloof en vol overtuiging uitgedragen politieke heilsleren. Het zou me althans niet verbazen wanneer in deze kranten in gelijke mate termen voorkomen als zegenrijk, heil, zedelijk, wereldorde, moreel, verlossing en ethisch.
De korte schets van de inhoudelijke verdeling van onderwerpen in de vier bladen levert weinig opvallende en nogal vage uitkomsten op. Bij zo'n vermelding van bijvoorbeeld ‘13,8% buitenland, per land’ in de NRC van 1935 zou ik willen weten in welke mate nazi-Duitsland eventueel hoger scoorde dan andere landen. En werden artikelen over dit land op een aandachttrekkende manier gepubliceerd, bijvoorbeeld met foto's? Daarover wordt in het boek nauwelijks iets gezegd. Ook de rol van de spotprent, waarmee Het Volk zich van de andere kanten onderscheidde, blijft wat onderbelicht. Met name wat de opmaak van de kranten betreft is het jammer dat aan het bock geen illustraties zijn toegevoegd. Een vergelijking van bijvoorbeeld vier voorpagina's van de kranten van dezelfde dag, zo mogelijk een waarop iets bijzonders voorviel, had de verschillen nog duidelijker kunnen maken. Die was men zich in die tijd overigens ook zelf goed bewust, zoals een spotprent van Albert Funke Küpper en Jo Spier, getiteld Het ongeluk uit het programma van de Nederlandse Journalisten Kring, 1933, bewijst. De tekenaars staken daarbij de draak met de typische toon van de diverse dagbladen: Het Volk zou spreken over een ‘slachtoffer van den arbeid’, De Standaard zou gewagen van het ongeluk van een ‘oppassend huisvader’ en de NRC zou waardig zwijgen omdat dergelijke sensaties niet in deze krant pasten. Een ander, ernstiger gemis vind ik toch het vrijwel ontbreken van een dagblad als De Telegraaf in het onderzoek. Het beeld van de vooroorlogse pers was er completer door geworden. Nu blijft er een soort zwart gat van ‘neutrale’ kranten, die uiteindelijk helemaal niet zo neutraal waren, bestaan.
Dat alles neemt niet weg dat Frank van Vree een bijzonder boek geschreven heeft. Zijn dissertatie is bij mijn weten de eerste uitgebreide studie over de inhoudelijke aspecten van de Nederlandse pers. Ook al kan hij de vraag in hoeverre de berichtgeving over Duitsland het oordeel van de tijdgenoten beïnvloed heeft bij gebrek aan voldoende feitenmateriaal niet beantwoorden, wél bewijst hij dat de vroegere minister-president een buitengewone onbenul was. Uit dit proefschrift blijkt immers overduidelijk dat iedereen, die het lezen machtig was, op de hoogte kon zijn van wat er zich in Duitsland afspeelde en welke gevolgen dit had. Ja, de situatie was werkelijk zo ernstig als de kranten schreven. Dat die toestand door velen onderschat werd, lag niet aan kranten als Het Volk of de NRC, maar meer aan die algemeen menselijke eigenschap vervelende zaken te verdringen en zo lang mogelijk op een afstand te houden. Misschien zal men zich over vijftig jaar ook afvragen waarom zoveel mensen ondanks tranende ogen van de zure regen en ondanks door smog veroorzaakte ademnood zo onnozel de milieuramp over zich heen lieten komen. ■