Vrij Nederland. Boekenbijlage 1989
(1989)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
VN Vrij Nederland
| |
De Nederlandse pers en Duitsland 1930-1939 Een studie over de vorming van de publieke opinie door Frank van Vree Historische Uitgeverij Groningen, 474 p., f 49,50Hans MulderEind augustus 1939 keerde minister-president De Geer van een vakantie in Duitsland terug naar Nederland. In de trein las hij de NRC en vroeg vervolgens aan een meereizende landgenoot: ‘Denk u dat de situatie werkelijk zo ernstig is, als de kranten schrijven?’ Hoe die vraag beantwoord werd is niet bekend, maar de anekdote typeert de klaarblijkelijke naïviteit van de op dat moment voornaamste Nederlandse politicus, die hij met veel andere Nederlanders deelde. In zijn proefschrift over De Nederlandse pers en Duitsland 1930-1939, een studie over de vorming van de publieke opinie, gaat Frank van Vree nader op de vraag van De Geer in: hoe zat het eigenlijk met de berichtgeving over nazi-Duitsland in de Nederlandse dagbladpers en hoe werden deze berichten beoordeeld? Voor zijn onderzoek nam hij vier politiek of religieus gebonden kranten - de NRC, Het Volk, De Maasbode en De Standaard - als voorbeeld. Deze dagbladen werden door hem van dag tot dag doorgenomen, terwijl daarnaast hun structuur en karakter werden onderzocht. Dat laatste onderdeel beslaat ongeveer tweederde van de totale tekst en in dat opzicht is de titel wat al te bescheiden gekozen. Feitelijk gaat dit boek in eerste instantie over de plaats die deze vier kranten in de vooroorlogse maatschappij innamen. Op boeiende wijze beschrijft Van Vree hoe deze dagbladen ideologisch verbonden waren met verwante politieke partijen en maatschappelijke organisaties en welke invloed zo op de krant en de berichtgeving werd uitgeoefend. Bij De Standaard waren het bijvoorbeeld de antirevolutionaire politici Kuyper, die vanaf 1892 hoofdredacteur en later ook eigenaar en president-commissaris van de gelijknamige drukkerij was, en Colijn, die politiek hoofdredacteur was, die nadrukkelijk hun stempel op dit dagblad zetten. Kuyper beschouwde de rol van de pers, zoals De Vree schrijft, als een ‘leidende en beschouwende’. Dat standpunt bleef ook later min of meer gehandhaafd. In een vertrouwelijk schrijven van De Standaard-directie aan de abonnees uit 1926 keerde men zich tegen het nieuws als sensatie en tegen de ‘on-Christelijke, dus anti-Christelijke’ bladen die ‘een geest (openbaren), die afvoert van onze Christelijke beginselen’. Ook bij De Maasbode was sprake van een hechte binding tussen katholieke politiek en redactionele lijn onder invloed van de politicus P.J.M. Aalberse die bij diverse katholieke bladen werkte en voor De Maasbode politieke commentaren en hoofdartikelen schreef. De hoofdredacteur van deze krant, J.H.J.M. Witlox, had behalve met hem ook goede contacten met veel andere vooraanstaande katholieke politici, zoals Ruys de Beerenbrouck, Verschuur en Deckers. Daarnaast hield de kerk een oog in het zeil door middel van een door de bisschop benoemde censor, zoals dat bij alle katholieke kranten het geval was. De relatie tussen partij en krant was bij Het Volk eveneens sterk, maar Van Vree toont tegelijkertijd aan dat deze geregeld ter discussie stond. Zo sprak in 1929 de partijraad zijn ontevredenheid uit over ‘de anti-religieuze teneur’ van bepaalde artikelen en spotprenten en in 1932 meende men dat Het Volk de partijlijn onvoldoende steunde door te pleiten voor de afschaffing van de zogenaamde ‘korte avondvergaderingen’ van de Eerste Kamer en daarmede van het presentatiegeld. De SDAP-kamerleden hadden daar grote bezwaren tegen. Uitermate curieus was eind 1934 de kritiek van de politicus Vliegen op de berichtgeving over het antisemitisme van de krant. Volgens hem werd er overdreven veel aandacht aan besteed, terwijl het om een probleem van ‘niet veel betekenis’ ging. Bovendien, vermeldt Van Vree, zou de indruk gewekt worden dat Het Volk een joodse krant was. Na 1936 werd de verhouding tussen partij en krant echter beter. Zowel de socialistische krant als De Standaard en De Maasbode hielden uiteindelijk het front gesloten. Discussie en verschillen in zienswijze tussen journalisten en politici waren eigenlijk alleen geoorloofd indien het ging om kwesties die buiten het partijprogramma vielen of waar nog geen ideologische eenstemmigheid over bestond. | |
Liberaal partijorgaanBij de liberale NRC werd een veel opener redactioneel beleid gevoerd. In het eerste nummer van 1844 was een ‘gematigdheid zonder flaauwheid’ bepleit en daar hield men zich ook in de jaren dertig nog aan. In politiek opzicht stond de krant het dichtst bij de Liberale Staatspartij. Hoewel deze relatie veel losser was dan bijvoorbeeld bij Het Volk en De Standaard met hun nauw aan de partij verbonden drukkerijenuitgeverijen, waren er hier ook soms contacten die niet uitsluitend persoonlijk genoemd konden worden. Parlementair redacteur J.J. van Bolhuis was eveneens redacteur van het liberale partijorgaan De Vrijheid en maakte in 1930 deel uit van een partijcommissie die zich bezighield met de perspropaganda. Deze commissie meende dat een eigen dagblad niet nodig was, waarbij een opmerkelijke argumentatie werd gebruikt: ‘Juist omdat een liberaal onafhankelijk orgaan soms tegen ons program ingaat heeft het meer waarde als deze pers ons steunt Vervolg op pagina 4 |
|