Andy Warhol
Vervolg van pagina 1
Truman Capote is een heel ander verhaal. Oppervlakkig is er veel gelijkenis. Warhol en hij bewogen zich in dezelfde kringen, waren allebei verzamelaars van bric à brac en verslaafd aan chocola en succes. In Exposures schrijft Warhol: ‘Ik ben er dol op om met Truman door de stad te lopen. We gaan op jacht naar chocola. Als het regent geven mensen ons gratis paraplu's. Ze houden ons aan en zeggen: “Tjee, twee levende legendes.”’
Toch is er een essentieel verschil, dat te maken heeft met een andere pijler van Warhols succes. Hoewel ze allebei over hetzelfde onderwerp hebben geschreven - het leven van de jet set - heeft Warhol er nooit literatuur van willen maken. Dat maakte hem minder kwetsbaar. Truman Capote is eigenlijk te menselijk in vergelijking met Andy Warhol. De voorpublikaties uit het nooit voltooide Unanswered Prayers in Esquire hadden het effect van een sociale zelfmoord omdat hij te veel vertrouwde op de kunst en zich te weinig rekenschap gaf van de maat van menselijke ijdelheid en rancune. Van een levende legende werd hij een wat zielige clown die zich voortdurend liep te rechtvaardigen. Op foto's staat hij ook altijd te grijnzen en bekken te trekken. Warhol blijft altijd beleefd over de echte machthebbers (‘hij bewondert hen oprecht’), en op foto's kijkt hij bijna altijd ernstig. Hij valt nooit uit zijn rol. Er is een fotoboek over hem gemaakt door zijn lijffotograaf Chris Makos, en het enige opmerkelijke aan dat fotoboek is het hoofd van Warhol dat er altijd weer op staat, een verdwaalde maanman tussen de party smiles, in een modeshow, voor de Eiffeltoren of de Big Ben. Dat hoofd is niet bijzonder aantrekkelijk. Eerder een beetje afstotend, met die witte feestwinkelpruik, die kleur van verschietende wenkbrauwen (soms wit, soms zwart), die Slavische jukbeenderen en die neus die met de jaren steeds framboosachtiger werd. Duane Michals maakte lang geleden een foto van hem, met zijn moeder wazig op de voorgrond, en op latere foto's lijkt hij steeds meer op die moeder uit de jaren zestig. Het is of hij elk moment op kan stijgen.
Ook de taal die hij spreekt is merkwaardig, vergelijkbaar met de small talk van een computer. Voortdurend memoreert hij zijn social disease, en voortdurend legt hij uit wat daaronder verstaan moet worden. Alles wat hij zegt is banaal tot neutraal, zij het dat het vaak gaat over beroemde mensen. Zijn bekendste film, Chelsea Girls, gaat uitsluitend over mensen die zich ongans vervelen, aan elkaar zitten te plukken en te kwekken over analysis, het produkt van een dolgedraaide antropoloog. Het tijdschrift Interview is helemaal één grote eredienst aan de prietpraat, afgewisseld door prachtige foto's gemaakt door anderen. Toch mocht dat rare mannetje bij iedereen op de bank, achter op de motor en in de kleedkamer, en kende hij meer beroemdheden dan Bianca Jagger zelf. En hoe dan ook, zijn produkten blijven de nieuwsgierigheid prikkelen.
Andy Warhol poseert voor de overhemdenfirma Van Laack in 1983.
Popism en Andy Warhol's Exposures zijn allebei de moeite van het lezen waard. Het eerste is interessant om de beschrijving van hoe een pop-kunstenaar in de jaren zestig beroemd werd, het tweede om de naïef humoristische manier waarop hij die vreemde Newyorkse coterie beschrijft. Alweer, het is de humor van een creature of outer space die zich verre van betrokken voelt bij wat hij noteert, maar ik tenminste heb me een kriek gelachen bij al die anekdotes, over de jaren zestig (‘Generally speaking, girls were still pretty chubby, but with the new slim clothes coming in, they all went on diets’), over party girls en gate crashers die borden spaghetti naar het hoofd van critici gooien (‘Take that! Now you can call me a plate crasher too!’), en over en weer naar elkaar informeren. Het is allemaal bekend, standaard en cliché, en toch leuk.
Vergeleken bij deze twee boeken is The Diaries saaier en diffuzer, al passen ze wel in de filosofie van Warhol dat de meeste mensen graag voortdurend hetzelfde zien, zolang de details maar verschillen. Ze zijn samengesteld uit de telefoongesprekken die Warhol vanaf 1976 dagelijks voerde met Pat Hackett. Op elke bladzij worden twintig namen gedropt, en wat gemeierd over de schoenen van Imelda Marcos of de kater van Liza Minelli. Verder valt er nauwelijks iets over te zeggen. Maar ook al staat er een keurkorps aan critici klaar om de wereld duidelijk te maken dat het boek noch de auteur deugt, en dat het allemaal om te huilen zo vervelend is, toch kun je voorspellen dat het als een trein gaat lopen. Het is allemaal waar: wederom wordt bewezen wat een schriele wereld die Warhol bewoonde en hoe weinig hij daaraan had bij te dragen. Maar om een of andere reden lijkt het allemaal niet te geven. Warhol is ons allemaal te slim af geweest, en als zijn moeder nog leefde zou zij waarschijnlijk zeggen wat de moeder van Jimmy Carter zei over haar zoon: ‘Everybody laughs at him, but he laughs all the way to the bank
■
De Nederlandse vertaling van de Dagboeken van Andy Warhol verschijnt in oktober bij uitgeverij Anthos (f 39,90)