Avonturen in het woeste Brazilië
Brieven van Nicolaas Verschuur
Brieven uit Brazilië 1897-1902 door Nicolaas Verschuur Samenstelling en inleiding: August Willemsen Uitgever De Arbeiderspers, 210 p., f 29,90
Maarten Steenmeijer
Geen probater middel om te beseffen hoezeer de vaderlandse cultuur door je aderen stroomt dan een langdurige, hartstochtelijke omgang met een ver land. Hoe groot de liefde ook is, hoe goed je de sociale codes hebt leren kennen en beheersen, hoe vloeiend je de taal ook kunt spreken, nooit zullen de wortels op de andere oever zo diep zijn geschoten dat je vergeet dat ze op een ándere oever liggen.
In het conflictgebied tussen de eigen en de andere cultuur ontstaan de mooiste reisverhalen. Ze zeggen niet alleen veel over de cultuur van het gastland, maar minstens even veel over die van het vaderland van de schrijver. Een aanstekelijk voorbeeld zijn de Braziliaanse brieven (1985) van August Willemsen, waarin het conflict in alle heftigheid wordt gevochten. De strijd blijft onbeslist. Zelfs na diverse langdurige verblijven in Brazilië vraagt Willemsen zich nog regelmatig met enige vertwijfeling af: wat doe ik hier?
De band met Brazilië lijkt geen schade te hebben ondervonden van deze brandende vraag, getuige de prachtige reeks vertalingen van Machado de Assis die Willemsen de laatste jaren heeft gemaakt. En getuige nu ook de bezorging van de reisbrieven van Nicolaas Verschuur (1877-1952). In 1982 kreeg Willemsen via Verschuurs dochter de brieven in handen waarmee deze avonturier tussen 1897 en begin 1903 de lezers van het Nieuws van den Dag van zijn wederwaardigheden in Brazilië op de hoogte hield. Willemsen maakte een selectie uit de zestig brieven, bewerkte ze en schreef er een inleiding bij. Het resultaat is de innemende bundel Brieven uit Brazilië.
Tussen 1897 en begin 1903 werkte Verschuur als edelsteenzoeker voor een Nederlandse slijperij in Brazilië (en ook enige tijd in Argentinië). Dat werk bestond voor een aanzienlijk deel uit reizen en voerde hem naar gebieden die nauwelijks of nog helemaal niet in cultuur waren gebracht. Door de enorme afstanden, de uiterst gebrekkige infrastructuur en de mensonvriendelijke natuur was reizen door Brazilië toentertijd geen onverdeeld genoegen. Verschuur maakt dat op ondramatische wijze duidelijk: hij klaagt geen moment en blaast evenmin hoog van de toren over zijn heldendaden.
Verschuurs brieven geven veel feitelijke informatie over het land, iets waar het ontbreken van een fototoestel in zijn bagage niet vreemd aan is. Het is een van de redenen dat zijn reisverhalen veel minder persoonlijk zijn dan die van Willemsen, waardoor de indruk ontstaat dat de confrontatie met de andere cultuur bij Verschuur minder hoog oploopt dan bij Willemsen. Hiertoe draagt ook Verschuurs gedoseerde gebruik van het understatement bij. Over de woeste, onherbergzame Chaco-streek merkt hij tussen neus en lippen bijvoorbeeld op: ‘Als u daar niet absoluut wezen moet of er boodschappen te doen hebt, blijf er dan vandaan.’ Naar aanleiding van een reis per trein schrijft hij: ‘Op zichzelf zijn de wagens niet zo slecht, maar de Brazilianen bezondigen zich niet aan overmatige reinheid’, terwijl de bevolking bovendien ‘de gave der luidruchtigheid’ bezit.
Uit hun context gelicht komen deze citaten misschien niet helemaal tot hun recht. Maar omdat Verschuur slechts sporadisch gebruik maakt van deze retorische truc, wordt het understatement geen gemakzuchtige truc die op den duur gaat irriteren, maar een welkome onderbreking in een reisverhaal vol wetenswaardigheden en avonturen. Verschuur laat zich op deze manier kennen als een nuchtere man. Zijn relativeringsvermogen dwingt respect af. Hij neemt afstand van de dingen om hem heen, maar zonder onverschillig te worden. Zijn bekommering om de ellende die zijn pad kruist (honger, armoede, ziekte, dood, wreedheid) is oprecht.
Nicolaas Verschuur, op een vermoedelijk geënsceneerde foto na zijn terugkeer uit Brazilië. Locatie onbekend