Leeg vat
De vraag is waarom zo'n in wezen niet onaardige jongen als Sjoerd Visser daar bij wil horen. Bij die anderen zitten ook wel aardige jongens - niet iedereen is een sadist -, maar al die anderen hebben hun milieu of althans hun gefortuneerdheid mee, en voor hun is het een kwestie van traditie. Visser moet zich extra invechten, en hij is om te beginnen al geen vechtersbaas. Is het ambitie? Dat lijkt niet erg waarschijnlijk, omdat hij ook in de rest van zijn activiteiten weinig doelgerichtheid aan de dag legt. Het is iemand aan wie alles zich voltrekt - de dingen overkomen hem zonder dat hij ze opzoekt, hij is een leeg vat. Het enige waardoor hij een beetje gedreven wordt is een soort slijmerige machtsobsessie: van zichzelf heeft hij geen hoge pet op, maar wel wil hij in de gunst staan van degenen die ertoe doen. Hij is een meeloper, een lafhartige angsthaas, iemand die blij is met een korst brood van degene die hem eerst getrapt heeft. Die slapheid was ook te vinden bij zijn vader, die in de oorlog een klein beetje fout was, niet zo erg om het tot landverrader te brengen, maar net genoeg om geen nee te durven zeggen tegen bepaalde proposities van de Duitsers voor de levering van vlees (zijn beroep was slager). Sjoerd heeft een hekel aan zijn vader omdat die op het verkeerde paard gewed heeft - de Duitsers verloren de oorlog - maar zelf brengt hij het er niet veel beter van af.
Er heeft een dodelijk ongeluk plaatsgevonden. Op ingenieuze wijze weet Van der Pijl met flashbacks de spanning erin te houden over wat nu precies de toedracht is geweest. Het boek is geschreven vanuit het heden en beslaat een weekend waarin Sjoerd Visser door een jaargenoot wordt opgebeld voor een reünie van de oude jaarclub en vervolgens nadenkt over wat hem te doen staat. Aanleiding voor de reünie is de benoeming van een van de leden tot minister en Visser wordt door het telefoontje gestoord in het componeren van een nota voor diezelfde minister vol waanwijze ideeën over hoe het anders moet met het beleid in het algemeen. Contact met zijn vroegere vrienden is er na dat ene jaar bij het corps niet meer geweest.
De verschillende periodes: het heden, de groentijd, de tijd meteen na het ongeluk en de jeugd zijn in korte scènes door elkaar heen vervlochten. De opbouw wordt op die manier wat brokkelig, maar behoudt zijn kracht door de climax die, zoals het hoort pas op het eind bereikt wordt. Van der Pijl blijft vaak op suggestieve wijze aan de oppervlakte van de gebeurtenissen; monologue intérieur komt er nauwelijks aan te pas. Het is meer een droge registratie met weglating van details die belangrijk zouden kunnen zijn. Zo blijft de gewelddadige strandscène wat mistig, waarschijnlijk opzettelijk om hiermee de weigerachtigheid van de hoofdpersoon te demonstreren om de dingen onder ogen te zien. Een nadeel is wel dat daardoor het een en ander je ontgaat bij eerste lezing. De enige scène waarin de hoofdpersoon echt van zich afbijt, het opneemt voor het milieu van zijn vader (‘De kleine middenstand’ ... ‘die mensen hebben meer fatsoen dan jij!’) en ook definitief breekt met de mensen waar hij zo graag bij wilde horen heeft in eerste instantie wel iets heroisch, maar dit blijkt achteraf gezien toch niet te kloppen. Goedbeschouwd is, het nog steeds lafheid, verdringing en egoisme wat er geventileerd wordt.
De machtigen zijn niet te vertrouwen, maar de machtelozen eigenlijk ook niet, zo zou je Corps d'esprit kunnen samenvatten.
■