Camera Obscura
Vervolg van pagina 1
Beets zich met zijn boek aan de taak ze ‘fotografisch’ vast te leggen - al verbond hij er de conclusie aan dat een mens maar liever in zijn stand moet blijven (‘Moest gij niet veel liever de eerste onder de burgers dan de laatste, de bij gedogen toegelaten, onder de groten zijn?’).
Het zijn fysionomieën die zo opbouwend zijn als de portretten van Dickens: ze brengen je een idee van de menselijke beperktheid bij. Het meest majestueuze voorbeeld van menselijke bekrompenheid is mevrouw Kegges verontwaardigde reactie als haar is duidelijk gemaakt dat de charmante Van der Hoogen een kwalijk sujet is: ‘Ik heb hem altoos een heel beleefd mens gevonden. Hij heeft mij nooit iets misdaan.’
Het is waar dat de grappigheid van de verkeerde samentrekking wel wat erg vaak wordt uitgebaat (‘de hoornist blies zijn wangen op, zijn ogen uit, en zijn hoorn vol’, ‘Pieter [...] grinnikt als er een vertelsel, en stopt een nieuwe als er een pijp uit is’). Maar al zou het maar om de brille zijn van sommige dekselse volzinnen: die zijn dan toch onsterfelijk. Uit ‘Een oude kennis’: ‘De jongen kwam weg, en wel op een draf; juist niet omdat het zo warm, maar omdat hij een jongen was en een aardiger fooitje had gekregen dan hij verwacht had, waar daarenboven zijn vader niet van wist.’ Uit ‘Stastok’: Mietje met de kalfsogen, ‘die niets was’, en als hoogtepunt de dialoog die volgt op Hildebrands voordracht van ‘Als 't kindje binnenkomt’, waarin de heer Van Naslaan Victor Hugo aanziet voor ‘een bloederig man’ en oom Stastok bij zijn mening blijft dat de Fransen een raar volk zijn, ‘al zeg ik 't zelf’.
Illustratie bij Vlerk's (= Bernard Gewin) ‘Reisontmoetingen van Joachim Polsbroekerwoud en zijne vrienden’
Het ‘ijselijke’ boek van Hugo ligt op de tentoonstellling: Han van IJsland of De laatste afstammeling van Ingolphus den Verdelger. Beets' vertalingen van de even ijselijke, openlijk goddeloze Byron verschenen anoniem in deeltjes Voortbrengselen van Uitheemsche Vernuften. Beets, valt te lezen in Het dagboek van de student Beets, gaf gevolg aan het angstige verzoek van zijn vader om zijn ‘Byroniana’ anoniem uit te geven. Toen zijn vriend Hasebroek voor een tentamen zakte, weet Beets dat aan de gebetenheid van de betreffende hoogleraar op de Byron-verering van de Rederijkerskamer. Die heette spottend ‘de romantische club’, wat overdreven moet zijn geweest, want er werd ook heel braaf uit Staring gedeclameerd. Beets' Byroniaanse, ‘ijselijke’ navolging José, een Spaansch verhaal, verscheen wel onder eigen naam. Op de tentoonstelling liggen fragmenten uit het dagboek, evenzovele bewijzen van zelfingenomenheid met eigen succes: ‘Heel Leiden, praat van mij en wijst mij na (...). Dames lopen uit om mij te zien, en willen iets bijzonders aan mij zien. Eene zelfs heeft beweerd dat mijn physionomie den dichter kenteekent! Allerlei geruchten gaan over mij om, gelukkig niet tot mijn schade.’ Er liggen ook brieven van Beets aan zijn vriend Kneppelhout. ‘Pedanter briefwisseling dan tussen deze twee student-literatoren op gang komt, bestaat wellicht niet,’ schrijft Marita Mathijsen bij de fragmentarische uitgave ervan in Juffrouw Ida. In beider geëxalteerde ‘zwarte tijd’ wordt het verlangen naar elkaars gezelschap bij afwezigheid bepaald teder verwoord (Beets aan Kneppelhout: ‘Ik zou je voor me willen zien; mijn stem, mijn woorden, mijn gebaren zeiden je, zouden je doen begrijpen hoe gelukkig ik ben, en het geluk waarvan mijn ziel vervuld is, zou zich
uitstorten in de jouwe’). Met het afzweren ervan wordt Beets toon knorriger, ook al omdat de gefortuneerde Kneppelhout zich weinig begerig toonde om een nuttig lid van de maatschappij te worden. Beets' brieven zijn overigens de moeite van het uitstallen waard: ze zijn talentvol en in Bilderdijkiaansromantische traditie geïllustreerd met tekeningetjes en rebussen, en er ligt ook een ontroerend ‘Vogelalfabet’ met tekeningen en rijmpjes, gemaakt voor het zusje van zijn verloofde. Kneppelhouts vitrine ontbeert die luim; behalve de (zeldzame) feuilletonversie van de Studententypen (waarvan het honderdvijftigjarig bestaan óók een beetje gevierd wordt) ligt er een gedragen verslag van een bezoek aan Victor Hugo: ‘Maandagmorgen ben ik bij de grote Victor geweest. Jammer genoeg kwam ik net in zijn werktijd, maar ondanks mijn tegenwerpingen, heeft hij zijn werk een moment voor mij willen onderbreken, ik verwijt mezelf dat mijn bezoek misschien een aantal mooie gedachten in de kiem gesmoord heeft.’ Een beschouwing in Juffrouw Ida van René Wezel plaatst ‘Klikspaans’ Studententypen in het literaire genre van de fysiologie (ook de Camera draagt er sporen van). Niet geweten dat het vervolg. Studentenleven, immorele lectuur voor jongeheren werd geoordeeld: Kneppelhout noemt bij zijn schetsen over de verliederlijking van studenten hoerenbezoek en syfilis bij naam.
Dát aspect blijft verder verborgen op de tentoonstelling, die ‘de bloem van de Leydsche Academie’ (Beets over zichzelf in zijn dagboek) tot onderwerp heeft. Door vier boezemvrienden in hun tijd van hevige vriendschap als centrum te kiezen is een gelukkig uitgangspunt genomen. Als prachtstuk voor de verbeelding hangt er een meterslange gekleurde litho van de ‘Studentenmasquerade’ van 1835: ‘Intocht van Ferdinand en Isabella de Granada na hun eindoverwinning op de Moren van 1492’, waarin Kneppelhout en Gewin meeliepen, als Venetiaans gezant en als grootinquisiteur. Beets, als beursstudent, had er geen geld voor.
De tentoonstelling en een artikel in Juffrouw Ida doen een poging voor eerherstel voor die vergeten Gewin (‘Vlerk’). Diens Reisontmoetingen van Joachim Polsbroekerwoud (1841) wordt in de aandacht aanbevolen als evenknie van Dickens Pickwick Papers, ‘maar minder mild en minder moralistisch’.
Het is waar: een tentoonstelling van documenten is vermoeiend, en nooit, tenzij ‘men zich erin verdiept’, erg spectaculair. Het toestel dat men ‘camera obscura’ noemt, staat bescheiden uitgestald - onder plexiglas.
■
De tentoonstelling ‘Zwarte tijd en luimigheid; Nicolaas Beets en zijn Leidse vrienden Gewin, Hasebroek en Kneppelhout’ in het Haagse Letterkundig Museum (Prinses Irenepad 10) is te zien tot 26 november.
Juffrouw. Ida. Tijdschrift van de Vrienden van het Letterkundig Museum, jaargang 15 nummer 2. Verkrijgbaar bij de tentoonstelling, f 10,-.