Tijdschrift
John Updike op de omslag, een essay van György Konrád, een verhaal van Nadine Gordimer - van de Nederlandstalige literaire tijdschriften is het Nieuw Wereldtijdschrift ongetwijfeld het meest internationaal gericht. De door Poll zo gehate ‘fuikfunctie’ lijkt bij dit tijdschrift nauwelijks prioriteit te genieten - het gaat de redactie zo te zien in de eerste plaats om de kwaliteit van het geschrevene, los van genre of onderwerp. Het gevolg van zo'n ‘ideologieloze’ opstelling is dat de lezer elke keer weer voor verrassingen komt te staan en bij het Nieuw Wereldtijdschrift 1989-3 pakt de verrassing wel zeer aangenaam uit. Het ene artikel is nog lezenswaardiger en interessanter dan het andere. Het meest oorspronkelijke is Patricia de Martelaeres essay getiteld ‘Nietzsches waarheid over de vrouw’. Zij buigt zich over Nietzsches ideeën over het wezen van de vrouw en analyseert diens bijna spreekwoordelijke vrouwenhaat. ‘Gaat gij naar de vrouwen? Vergeet dan niet de zweep!’ is een van zijn meest geciteerde uitspraken, die overigens niet van Nietzsche zelf afkomstig is, noch van zijn alter ego Zarathustra, maar van een oude vrouw met wie Zarathustra in gesprek raakt. Toegegeven, een detail, maar niet zonder betekenis, omdat het in overeenstemming is met wat Nietzsche elders zegt ‘namelijk dat de vrouw altijd het diepst geminacht is door de vrouw zelf en absoluut niet door de man’. Nietzsches uitspraken over ‘de vrouw’ zijn onderling behoorlijk inconsistent, schrijft De Martelaere, en dat kan natuurlijk psychologisch geduid worden vanuit zijn problematische relaties met vrouwen (zijn moeder en zijn zuster bijvoorbeeld), maar het is interessanter om de filosofische betekenis te achterhalen. En dat doet zij dan ook vervolgens, voornamelijk met behulp van het begrippenpaar ‘diep-oppervlakkig’. De man is diepzinnig en zoekt
voortdurend naar het achterliggende; de vrouw is geinteresseerd in oppervlakte, de schijn der dingen. ‘Waar de man schaamteloos alle sluiers van de werkelijkheid wil oplichten, is het voor de vrouw als het ware een kwestie van fatsoen de waarheid van de dingen niet bloot te leggen - temeer daar er naar haar heimelijk vermoeden helemaal geen waarheid van de dingen is, en er onder de sluier alleen maar een leegte gaapt.’ Deze instelling, die verband houdt met wijsheid, is tevens terug te vinden bij de kunstenaar, die zich, net als de vrouw, bezighoudt met ‘de cultus van onwaarheid, de schoonheid en schijn, de verleidelijke oppervlakkigheid met een illusie van diepte, de leugen met een belofte van waarachtigheid’. Het mooie van dit essay is niet alleen dat het laat zien hoe clichématig Nietzsches vrouwbeeld eigenlijk geïnterpreteerd is, maar ook wat een nieuw en onverwacht licht er door De Martelaere wordt geworpen op de aloude vraag naar de verschillen tussen de seksen. Ook György Konrád behandelt een filosofisch onderwerp, namelijk moord. Elke vorm van doden is moord, stelt hij, en het fundamentele morele dilemma is niet Oost-West, of Noord-Zuid, of geloofatheïsme, maar moorden of niet moorden. Het is ongeduld dat de mensen tot moorden drijft. Er is geen tijd om gordiaanse knopen zorgvuldig te ontwarren, want ‘de werkelijkheid is een schandaal, de ideeën zijn mooi. Het verleden is lelijk, de toekomst verleidelijk.’ Konráds pleidooi om niet te doden is humanitair-pacifistisch. Hij neemt het op voorde slachtoffers, die immers niets meer kunnen terugzeggen. Prachtig is het verhaal van Nadine Gordimer ‘Het moment voor het schot afging’ over een blanke boer in Zuid-Afrika die per ongeluk de zwarte knecht doodschiet op wie hij het meest gesteld was. Zijn schuld is nihil, toch zal die opgeteld worden bij alle misdaden de zwarten in
Zuid-Afrika aangedaan.
BR