Het draait allemaal om de romantische impuls
Jonge dichters wikken het woord niet meer
Openbaringen Zeventien jonge dichters over het cruciale gedicht Inleiding: Chris Keulemans Uitgever Stichting Perdu, 95 p., f 15,-
Ja! naakt als de stenen door K. Michel Uitgever Meulenhoff, 58 p., f 29,50
De Messiaanse kust door Pieter Boskma Uitgever In de Knipscheer, 95 p., f 29,50
Het comfort van een vertrouwde minnaar door Meindert Inderwisch Uitgever Contact, 39 p., f 24,90
Rob Schouten
Waar het door komt is niet direct duidelijk, maar er zijn opeens veel meer jonge dichters aan het woord dan voorheen. Of liever gezegd, ze treden, collectief haast, makkelijker en minder bescheiden uit de schaduw. Dat het huidige informatie-universum als reactie meer poëzie en andere niet op nut gerichte teksten oproept, zal wel moeilijk te bewijzen zijn. Wellicht kunnen we de verklaring beter zoeken in het gunstige poëzieklimaat van de laatste tien jaar, blijkend uit de brede aandacht voor festivals als Poetry International, of de Nacht van de Poëzie, het optreden van buitenlandse dichters en vooral de ware stortvloed van vertalingen uit de meest uiteenlopende windrichtingen. De dichtkunst is in de openbaarheid getreden, en nu zien we daar opeens de vruchten van. De markt raakt bijna verstopt van de debuten en mogelijke talenten. De tijd van kuis gepriegel in schriftjes, het inwachten van de afwijzende uitgeversbriefjes lijkt voorbij.
Of dat ook het einde inluidt van de oude garde is zeer twijfelachtig. Ondanks alle recente bezwaren dat ze te hermetisch, wereldvreemd en verstild zou zijn heeft de, inmiddels bijna vorige, generatie een heel belangrijk stempel op de literaire geschiedenis gedrukt. Drukken we kwaliteit uit in termen van precisie, concentratie en diepte dan ligt misschien wel de meest vruchtbare periode van deze eeuw achter ons, of we het nu hebben over het werk van Kouwenaar of dat van Komrij. Maar de nieuwe dichters zijn anders, ze reageren direct op het volle leven, kijken neer op elke vorm van estheticisme, wikken en wegen het woord niet meer tot het er beurs van ziet. Kortom, het is er spontaner, misschien wel authentieker op geworden. Als er ooit een echte neoromantiek moet aanbreken, dan lijkt het nu de tijd ervoor. Alles is Sturm und Drang.
Symptoom voor dat nieuwe elan, het negeren van de bescheiden schulp, is een boekje als Openbaringen, zeventien jonge dichters over het cruciale gedicht. Namen die het merendeel van de lezers weinig zullen zeggen (ik noem ze maar allemaal: Ida Boelhouwer, Jaap Boots, Maarten Doorman, Elma van Haren, René Huigen, Hans Kloos, Jan Kostwinder, K. Michel, Judith Mok, Ineke van Mourik, Marc Reugebrink, Renée van Riessen, Frank Starik, Rogi Wieg, Tineke Zaadnoordijk, B. Zwaal, Joost Zwagerman) spreken zich uit over het belangrijke gedicht in hun ‘carrière’, of het belang van poëzie in het algemeen. Poëtica's van dichters die in het algemeen nog nauwelijks een poëzie hebben, kan het voortvarender? Uitnodiger Chris Keulemans schrijft in zijn inleiding dat zijn verzoek om het cruciale gedicht een beetje onzin was: er zou natuurlijk niet maar één gedicht, of zelfs maar iets van papier zijn dat een dichter aan het schrijven zet. Hij beschouwde zijn uitnodiging meer als een provocatie, een oproep tot willekeur, vindingrijkheid en verzet. maar dan kwam hij bedrogen uit. De meeste jonge dichters hier komen juist braaf wél met een belangrijk gedicht of dichter aanzetten, de alles in gang zettende ervaring en openbaring van andermans werk. En ook als ze het niet doen, wordt het woord Poëzie toch steeds met een vette hoofdletter geschreven. De heilige reuk daarvan schijnt dus weinig te zijn afgenomen, al snuift men haar misschien anders op dan vroeger. Opvallend is dat die cruciale ervaring er veelal een van zintuigelijke aard is, bij geen van de zeventien las ik iets over een rationele gewaarwording: de bliksem sloeg in, men ging voor de bijl enzovoort. Misschien zou je juist van zo'n zelfbewuste generatie iets anders hebben verwacht, iets dat meer met de omringende wereld en maatschappij dan met het lezen van een gedicht te maken had. Enfin, het zij zo.
Overigens verschillen de poëtica's, behalve op het punt van de romantische impuls, aanzienlijk van elkaar. Elma van Haren bijvoorbeeld lijkt wel met alles dat poëzie heet weg te lopen. K. Michel meldt, als ware hem gevraagd een motto voor een dichterlijke toogdag te verzorgen: ‘Schrijven om deuren te openen, toegang te krijgen, toegang tot die wereld waarin, om een pygmeeënlied te citeren, alles leeft, alles springt en alles woordeloos luid is.’ Zwagerman hoeft niet zo nodig de leverancier van ‘goed in elkaar stekende, verzorgde en aan alle kanten verantwoorde poëzie te zijn’ - we wisten het al - en Rogi Wieg heeft zich niet plotseling bekeerd van zijn empfindsame pad en schrijft, ietwat femelend: ‘meer dank ben ik verschuldigd aan de wolken, aan de lange slingerende rivieren, aan het blauwe scherpe licht van een namiddag, en aan een meisje dat ik lief heb.’ Opvallend veel buitenlandse dichters (Drummond, Pessoa, Russen, Japanners) blijken de jonge dichters te inspireren. Dat wijst er inderdaad op dat de op gang gekomen stroom van vertalingen inmiddels effect sorteert.
Niet zozeer om het gehalte van de uitspraken, alswel om het fenomeen van de zich, soms bijna prenataal uitsprekende debutant vormt deze verzameling een interessant document.