‘Heel Leiden praat van mij en wijst mij na’
De honderdvijftigste verjaardag van de Camera Obscura
Diny Schouten
De Camera obscura, dat wil zeggen, die van Hildebrand, bestaat honderdvijftig jaar, maar veel last hoeft niemand daarvan te hebben. De uitvinding van de fotografie, de aanleg van de eerste spoorweg en het bestand met België zijn even oud, en als jubilea evident exploitabeler. Het zal ook wel aan Beets slechte reputatie liggen: die kwam nooit meer goed na de Rufmord van K. Heeroma, die hem een ‘ongekroonde onbenulligheid’ noemde. Beets komt er in alle geval bekaaid van af: een zitbank, naar verluidt, bij De Burcht in Leiden, op de plek van het gelijknamige logement waar de student Nicolaas Beets en zijn vrienden Johannes Kneppelhout (‘Klikspaan’), Johannes Hasebroek (‘Jonathan’) en Bernard Gewin (‘Vlerk’) de vergaderingen van de ‘Rederijkerskamer voor Uiterlijke Welsprekendheid’ hielden. Géén prachtuitgaven zoals bij de vijftigste verjaardag (tiende druk), toen Beets ook al concurrentie ondervond van de jubilea van spoorwegen, fotografie en België (naar alle drie wordt verwezen in de Camera), en ook nog ter gelegenheid van de honderdste verjaardag (de veertigste druk bij de firma Enschedé, met tekeningen van Jo Spier). Het extra dikke nummer van Juffrouw Ida, het blad van de Vrienden van het Haagse Letterkundig Museum, bij een tentoonstelling die gedeeltelijk aan Beets is gewijd, is iets, maar niet erg veel.
De enige editie van ‘het boek uit de Nederlandse letterkunde dat voluit “nationaal bezit” is geworden’ waaraan de dichtstbij zijnde boekhandel me kan helpen is een verkleurde Prisma-pocket uit 1978. Wel belooft de voorraadcatalogus van het Centraal Boekhuis uitwijkmogelijkheden: een fotografische reprint van een ramsjfirma uit Lisse (gestoken in fel oranje kunstlederen band met doublé- en zwartopdruk, ‘zonder meer de lelijkste Camera obscura aller tijden,’ schrijft Dick Welsink over de drukgeschiedenis in Juffrouw Ida); een uitgave van G.A. van Oorschot; en een Amstelpocket van Veen.
Alle zijn ze onbevredigend. De ene is ongelukkig genoeg op de verkeerde druk georienteerd, bij de andere zijn de annotaties te summier. En waar bleven de mooie prenten van F. Carl Sierig, die eens bij de Camera hoorden als Phiz bij Dickens? Ook op dát ‘nationaal bezit’ is slecht gepast. De ingekleurde originelen vormen het hart van de expositie.
Geraadpleegde negentiende-eeuwspecialisten betuigen eenzelfde gevoel van onbehagen. Het is waar dat er voor erven en uitgevers allang geen verdienste meer te verwachten is (op de tentoonstelling liggen notitieboekjes van Beets, die, ordelijk man als hij was, bijhield aan wie hij presentexemplaren schonk en welk bedrag hij bij elke herdruk ontving; het totaal wordt geschat op het kleine fortuin van f 5000,-). Maar zou het honderdvijftigjarig bestaan van dat klassiek en nationaal bezit niet een treffende gelegenheid zijn geweest voor een editie van standing? Afgezien van de (door Beets' latere toevoegingen en veranderingen) zeer ingewikkelde drukgeschiedenis, valt er ook wel het een en ander te verduidelijken: wat is een ‘Saksen-Weimar’, en waarmee heeft Petrus Stastokius Jun. zich geperpendiculariseerd? Waarom het er niet van kwam, vindt de Amsterdamse hoogleraar W. van den Berg ‘een pijnlijke vraag’. Van den Berg is als adviseur betrokken bij een groep dix-neuvièmistes met plannen voor een, zo niet wetenschappelijke, dan toch ‘voor eerstejaarsstudenten Nederlands’ bevredigende uitgave. Het hád voor de hand gelegen, maar hoe gaan die dingen? Liefdewerk oud papier is het. Het komt, heus, al is er nog geen uitgever. Voor de geplande ‘Pléiade-achtige’ uitgave van de Nederlandse klassieken blijkt vooralsnog geen geld gevoteerd.
Nicolaas Beets, gravure door D.J. Sluyter Titelpagina van de tiende druk van de ‘Camera Obscura’
In het Haagse Letterkundig Museum werd vorige week een tentoonstelling geopend bij het honderdvijftigjarig bestaan van Hildebrands ‘Camera Obscura’ en Klikspaans ‘Studententypen’. De tentoonstelling benadrukt de vriendschapsbanden tussen vier student-auteurs, leden van de Rederijkerskamer voor Uiterlijke Welsprekendheid: over de ‘Byronziekte’, de ‘Pickwick Papers’ en de onsterfelijke Petrus Stastokius jr.