Vrij Nederland. Boekenbijlage 1989
(1989)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermdBas HeijneLijkenpikkerij maakt plaats voor kannibalisme. Nu alle dode groten der aarde inmiddels wel onder handen genomen zijn, storten de uitgehongerde biografen zich op de levenden: mannen en vrouwen die nog niet eens een voet in het graf hebben gezet, zien zichzelf tot onderwerp van vuistdikke levensbeschrijvingen, waarin alles uit de doeken wordt gedaan over het leven dat zij nu juist zo fraai in hun werk hadden laten opgaan. Vooral kunstenaars moeten het ontgelden. In zijn recensie in The Literary Review van het zojuist verschenen The Life of Graham Greene, volume One, 1904-1939 (704 bladzijden) kan de Amerikaanse schrijver Paul Theroux zich niet langer bedwingen: ‘Een van de ongezondste aspecten van de tijd waarin wij leven is onze nieuwsgierigheid naar het kleinste detail van een schrijversleven, omdat deze nieuwsgierigheid gezien moet worden tegen het licht van de bijna volledige onverschilligheid ten opzichte van het werk van de schrijver. Deze nieuwsgierigheid duidt onmiskenbaar op een tweederangs geest, omdat zij bestaat uit vulgaire instincten, anti-intellectualisme en een hang naar borrelpraat.’ Tegen het genre van de biografie, en de schrijversbiografie in het bijzonder, valt inderdaad veel in te brengen en het is dan ook niet helemaal begrijpelijk waarom er in Nederland zo gehunkerd wordt naar een heuse biografische traditie; het lijkt wel of een schrijver pas echt een groot schrijver wordt gevonden wanneer een ander zijn leven heeft beschreven. Theroux heeft gelijk, maar niet helemaal. In een enkel geval kan een biografie van borrelpraat tot literatuur worden; wanneer het leven van het onderwerp op zichzelf een kunstwerk is. Bij mensen wier tragedie eruit bestaat, zoals Oscar Wilde het uitdrukte, dat zij hun talent in hun werk en hun genie in hun leven hebben gestopt, kan de biograaf wonderen doen. Aan hem is de taak die tragedie vorm te geven, er het kunstwerk van te maken waarvoor hun onderwerp het ruwe materiaal heeft aangedragen. Of anders gezegd, hij heeft de kans een leven tot een roman te maken. Neem Trebitsch Lincoln, bijvoorbeeld. Deze in 1879 in Hongarije geboren jood had ongetwijfeld een van de vreemdste persoonlijkheden van deze eeuw, maar niemand had er nu nog van geweten, wanneer de historicus Bernard Wasserstein na jaren van onderzoek in de eigenaardigste archieven de stukjes en beetjes van dit verloren leven niet tot een fantastisch geheel had gemaakt. In The Secret Lives of Trebitsch Lincoln traceert Wasserstein nauwgezet een levensloop die van list en bedrog aan elkaar hangt: de jonge Ignácz Trebitsch die in Canada als christelijke missionaris onder de joden werkt, Trebitsch Lincoln die voor de liberalen in het Engelse Parlement plaatsneemt, Trebitsch Lincoln, die na wilde oliespeculaties in Roemenië en een korte loopbaan als dubbelspion tijdens de Eerste Wereldoorlog (en een driejarige gevangenisstraf) in ultrarechtse en fel anti-semitische Duitse kringen verzeild raakt, Trebitsch Lincoln die direct betrokken is bij de absurde Kapp-putsch in het pre-Hitleriaanse Duitsland van 1920, Trebitsch Lincoln die zich ontpopt als een van de drijvende krachten achter de zogenaamde Witte Internationale, het onbeholpen reactionaire antwoord op de Communistische Internationale, en ten slotte Trebitsch Lincoln die van alle kanten opgejaagd naar China vertrekt, waar hij een nieuw geestelijk leven begint als de boeddhistische monnik Chao Kung. En last but not least Trebitsch Lincoln die onder de Japanse bezetting van Shanghai door zijn vele nazivrienden in de steek gelaten wordt en vervolgens zijn eigen doodvonnis tekent door Adolf Hitler persoonlijk een brief te schrijven met de mededeling dat het nu maar eens uit moet zijn met die jodenvervolging, anders zwaait er wat. Het is een ademloos leven, een wonder van improvisatiekunst. Het is ook een nutteloos leven, want er werd niets in tot stand gebracht. De hopeloze boeken die Lincoln over zijn eigen bestaan schreef zijn terecht vergeten. Zijn biograaf constateert dat Trebitsch Lincoln leed aan een messias-complex, dat wil zeggen, iemand die zich meer en meer uitverkoren voelt naarmate de werkelijkheid hem vaker teleurstelt. Maar met Freud in de hand verklaar je niet de onmiskenbare fascinatie die van deze verrader, charlatan, dief, fraudeur en godsdienstwaanzinnige uitgaat. Zoekend naar een verklaring waarom hij zich jarenlang dag en nacht met een mislukkeling heeft beziggehouden, gaat Wasserstein nog een stap verder: Trebitsch Lincoln spreekt niet tot de verbeelding omdat zijn leven zo uitzonderlijk is, maar omdat hij op een absurde manier een spiegel van zijn tijd vormt. De geest van deze manische messias beschouwt hij als een microcosmos van de wereldwijde verstandsverbijstering die tot de Tweede Wereldoorlog leidde. De biograaf ziet zijn onderwerp als een soort clowneske Hitler. Juist dat clowneske aan Trebitsch Lincoln maakt dat hij, ondanks al zijn smerige streken, vreemd sympathiek op de lezer overkomt. De angst lijkt gerechtvaardigd dat die sympathie tegen wil en dank op herkenning berust; het geheim van iedere goede clown. Dit leven à l' improviste, deze persoonlijkheid die klakkeloos ieder vacuüm vulde dat zich voordeed, deze man met teveel eigenschappen, die uiteindelijk hopeloos verstrikt raakte in een web van ideeën, idealen, ideologieën, daden, loyaliteiten en hersenspinsels en die uiteindelijk probeerde te vluchten uit ‘dit krankzinnigengesticht, de wereld’ door het boeddhisme te ormarmen, heeft onmiskenbare trekjes van een twintigste-eeuwse Elkerlijc; zoveel, dat je gaandeweg het gevoel krijgt dat je met een personage uit een roman te doen hebt. In dit geval heeft de biograaf zijn onderwerp zijn betekenis gegeven, dat wil zeggen, hij heeft van het leven kunst gemaakt. |
|