Tijdschrift
‘Elk citaat is altijd uit de contekst gerukt.’ Dit is de aardigste en meest te denken gevende opmerking uit het stuk van F.A. Muller over wat echt en vals is in de literaire polemiek. In Hollands Maandblad 1989 - 5/6 staat het tweede deel van diens essay ‘De literaire oorlog’. Ik kan niet zeggen dat er een nieuw verrassend licht op de materie wordt geworpen. Omdat Muller zich niet wil verstrikken in het definiëren van begrippen als ‘bijtende spot’, ‘dwingende vergelijking’ (wat op zichzelf niet onverstandig is), komt hij al snel uit op formuleringen als: ‘Zoals de vraag “Wat is een mens?” niet beantwoord kan en hoeft te worden om een mens te herkennen, is het evenmin nodig om de vraag “Wat is een vindingrijke redenering?” te beantwoorden om er een te herkennen.’ Gelijk heeft-ie, maar dat reduceert het onderscheid dat hij probeert aan te leggen (tussen vals en echt) tot een kwestie van smaak. Brandt Corstius en Komrij zijn beter dan Brouwers en Hageraats, dus noemen we de eerste twee ‘echte’ polemisten en de andere twee ‘valse’. Ik zie niet helemaal wat het begrippenpaar echt-vals aan voordelen te bieden heeft boven het gewone goed-slecht. Muller ontkent overigens dat al zijn waardeoordelen ‘een kwestie van smaak’ zijn: ‘Wie denkt dat beschaving & geestelijke ontwikkeling niet objectief zijn vast te stellen maar een kwestie van smaak zijn, is een barbaar, in iedere betekenis van het woord.’ Kwaliteit, dat is waar het om gaat, zowel in esthetisch als in moreel opzicht. Van relativisme moet hij niets hebben en hij illustreert dat met voorbeelden waaruit zonneklaar moet blijken dat iets of iemand mooier of moreel hoogstaander is dan iets of iemand anders. De meeste vergelijkingen zijn zo evident (Zola is superieur aan Drumont, Rushdie aan Khomeiny, enzovoort) dat je ervan in slaap
sukkelt, totdat je ineens leest: ‘De moraal van Kennedy is superieur aan die van Reagan,’ wat mij maar zeer de vraag lijkt; het lijkt eerder een kwestie van vallen voor de mythe van de glamourpresident. Maar goed, de polemisten plaatst hij dan wel in aardige hokjes (ik zeg aardig, omdat ik het er toevallig mee eens ben; als ik het er niet mee eens was, had ik het waarschijnlijk flauwe kul gevonden, wat bewijst dat het toch een kwestie van smaak is), al vind ik het raar dat hij Tamar buiten beschouwing heeft gelaten - toch niet de minste in het Nederlandse polemistenclubje, en in ieder geval een stuk invloedrijker dan het duo Bindervoet & Henkes, maar die van zijn Mullers eigen generatie en die moet natuurlijk ook een woordje meespreken. Over de plannen voor een nieuwe subsidieregeling voor de literaire tijdschriften schrijft K.L. Poll een gespierd stuk. Volgens WVC zijn er te veel tijdschriften en moet de zaak gesaneerd worden. Poll verzet zich vooral tegen het tijdschrift als ‘proeftuin’ of ‘kweekvijver’ Het zinnetje: ‘Daarmee zou de fuikfunctie versterkt in het subsidiestelsel zijn opgenomen’ (uit een nota van de werkgroep Literaire Uitgevers) is inderdaad om te gruwen. Ook heeft hij bezwaar tegen een sterke binding met een uitgeverij, de zogenaamde huisorganen, omdat de redacties van die bladen vaak niet helemaal onafhankelijk zijn en sowieso te groot. Toch zijn dat de bladen die met de subsidie gaan strijken, als alle plannen doorgang vinden. ‘Als het echt zou moeten kan het ook zonder subsidie, net als vroeger,’ schrijft Poll strijdlustig (enig redacteur van een blad zonder uitgever als back-up) en dat zijn woorden naar mijn hart.
BR