Nauwe contacten
‘Met het geld dat we krijgen moet natuurlijk meer gebeuren dan een week poëzie. Door de Russen die dit jaar komen, weten we dat er in Moskou belangstelling is om iets dergelijks te organiseren waar ze onze hulp mogelijk kunnen gebruiken. We waren betrokken bij het opzetten van een festival in Mexico, we hebben in Indonesië dingen gedaan, er waren de laatste jaren nauwe contacten met China, die zullen nu wel kapot zijn. Zonder dat dat echt onze opdracht is geweest doen we een stukje promotie van de Nederlandse literatuur in het buitenland, samen met Joost de Wit van de Stichting voor Vertalingen. Er groeit altijd iets uit, er komt iets.
Het is mijn geloof dat je nooit van tevoren weet welke kant dingen op gaan. Soms gaan dingen een heel andere kant uit. We zijn dit jaar met een experiment bezig: Poetry on the Road. Ik heb de indruk dat dat mogelijkheden heeft. Deze week zijn er Poetry-avonden in Enschede en Assen. Ik las dat ook Eindhoven een dependance wil van Poetry International, en we weten dat er belangstelling is in Straatsburg. Ik denk dat je op die ontwikkelingen moet inspelen. Dat is geloof ik ook het meningsverschil met de directie van de kunststichting, ik ben veel speculatiever. Men wil altijd dingen zo van tevoren weten. Er zijn steeds veranderingen, en daarvoor moet je openstaan.’
Heb je jezelf dat elk jaar voorgehouden, dat er ‘iets komt’? Wat is er gekomen?
‘Er kómt ieder jaar iets uit. In '74 was er al een nummer van Akzente, het belangrijkste Duitse literaire tijdschrift, aan Poetry gewijd. Het helpt toch een beetje mee om een stukje Nederlandse literatuur in het buitenland te brengen? Je moet de dingen doen waarvan je vindt dat ze er moeten zijn. Het Poetry Exchange Programme dat blijkt te werken, dat is een uitvloeisel van onze vertaalprojecten. Dichters, geen professionele vertalers, vertalen elkaar op grond van basisvertalingen en houden elkaar gedurende het jaar op de hoogte. Door het Exchange Programme verschijnt nu een bundel van Judith Herzberg in Turkije.
Die uitbreidingen naar Assen, Enschede en Brabant, natuurlijk hebben die zin. Stel dat de contacten met China door zouden zijn gegaan, dan zouden we volgend jaar een Chinese avond hebben gehad. De Chinezen bleken bereid om de kosten voor hun rekening te nemen én bereid te zijn om iedere deelnemer een opdracht te geven een publikatie over Nederland te maken. Zo ver waren we. Maar er was een voorwaarde: dat ze ook op andere plaatsen in Nederland zouden komen, niet alleen die ene stad. Wel, Enschede wordt een heel groot regionaal centrum. Dan denk ik, dat zijn geen afleggertjes van Rotterdam, daar ontwikkelen zich eigen activiteiten. Een volgende stap is dat je dat ook in Antwerpen, Gent of Brussel zou kunnen gaan doen. Dan denk ik, zo'n bureautje als van ons heeft dus tóch levensvatbaarheid.
Overigens: ik reis weinig, anders dan men denkt. Die reizen duren niet zo lang. Zo'n reis naar China gaat met de goedkoopste vlucht, die reis kostte nog geen drieduizend gulden, het verblijf daar werd betaald, en ze namen me nog kwalijk, dat ik maar zo kort bleef.’
Beïnvloedt dat uitgenodigd-zijn niet de keuze van de dichters?
‘Kijk naar onze lijst, zou ik zeggen.’
Daarover hoor ik nogal eens: Martin Mooij kiest dichters omdat ze gevangen hebben gezeten, of geen publikatiemogelijkheden hebben.
‘Nee. Iemand wordt voor zijn poëzie uitgenodigd. Het eregeld dat is iets anders en niet door mij ingesteld, maar door de Kunststichting. Wat wel zo is, is dat je nu eenmaal te maken krijgt met gevangen dichters, dichters die hun land niet uit mogen. We hebben wel eens uitgerekend hoeveel mensen die wij uitnodigden, moeilijkheden hebben gehad. Het bleek om zesentwintig procent te gaan. Het eregeld blijkt, hoe bescheiden je dat ook moet zeggen, effectief. We zeggen heus niet: o, daar hebben we weer een slachtoffer. Ik kan niet ontkennen dat ik politiek geïnteresseerd ben, en ik heb dat nooit buiten mijn werk gelaten. Dat heeft met mijn achtergrond te maken. Ik ben oorlogskind en heb na de oorlog contact gehad met Jef Last, degene die mij in contact bracht met buitenlandse auteurs en me leerde dat er buiten de Nederlandse literatuur, hoe belangrijk die ook is, nog andere literaturen zijn. Wie er komen, dat bepaal ik niet alleen. De werkgroep stelt de namen vast. Daar zit Campert in, en Bernlef, Willem van Toorn, Eddy van Vliet. Er zijn wel situaties voorgekomen waar wij op het laatste moment een beslissing moesten nemen, maar ik kan er heus niet zomaar een partijtje dichters extra bij uitnodigen. Behalve vanavond, voor het openingsbal, dat is onze keuze. Daarom zijn Jules Deelder en Johnny van Doorn er, en Cor Vaandrager - die mag vijf minuten, heb ik met hem afgesproken. Op de openingsavond wilden we vooral veel vertrouwds. De meeste dichters die deze week optreden zijn hier niet eerder geweest. Ik vind het heel gewoon dat je dan voor zo'n eerste avond mensen uitnodigt die vertrouwd zijn, zodat je je eigen vrienden om je heen hebt. En trouwens: Deelder en Johnny van Doorn hebben in het verleden heel veel voor Poetry gedaan.’