Vlucht uit het spiegelkabinet
Cultuurcriticus George Steiner in ‘Real Presences’: wat betekent literatuur écht?
Real presences Is there anything in what we say? door George Steiner Uitgever: Faber and Faber, 236 p., Importeur Nilsson & Lamm, f 65,50
Carel Peeters
George Steiner mag een genadeloos cultuurcriticus zijn die met groot gemak een panorama van onze zwakzinnigheid schetst, hij is er wel een van de inspirerende soort: een Kassandra met een grimmige lach. Hij is omnivoor in het verwerven van kennis en altijd tot in de finesses op de hoogte is van het verschijnsel dat hem niet bevalt; hij wil zo goed weten hoe de wereld er op zijn onaantrekkelijkst uitziet dat er wel van een heimelijke fascinatie sprake moet zijn. Toch is dat niet zo, al bekent hij wel dat hij het fascinerend vindt om in een tijd te leven waarin de cultuur zichzelf om zeep helpt. Bij zijn pogingen het tij te keren wil hij liever strijdend ten onder gaan dan rustig toekijken. Zijn formidabele parate kennis, geleerdheid en inzicht zijn op zichzelf al een goed tegenwicht voor het verschijnsel waarvan hij in elk nieuw boek (ook in Real Presences) een nieuw aspect ontdekt: de voortschrijdende afkalving van de klassieke geletterdheid en de daarbij behorende cultuur. Volgens Steiner leven wij in een ‘post-culture’ die bestaat uit versplinterde kennis, massale semi-geletterdheid en die beheerst wordt door totalitaire, populistische massa-media waarin de taal nog slechts de functie heeft van onderschriften bij het beeld. Van een ‘doorleefde cultuur’ met een repertoire van voor iedereen te herkennen motieven is geen sprake meer. De echo van eeuwen cultuur wordt niet meer gehoord bij gebrek aan kennis. De Encyclopedie is iets dat in een kast staat, de inhoud zit niet in het hoofd. In deze post-cultuur zijn volgens Steiner bepaalde intellectuele en emotionele vermogens aan het verdwijnen, zodat gewelddadigheid bijvoorbeeld niet meer zo afschrikt, maar gedomesticeerd wordt. De ziel kijkt nergens meer van op, variëert hij Emily Dickinson, terwijl zij verschrikkelijk verbaasd zou moeten blijven.
George Steiner
willem diepraam
Er is geen boek van Steiner waarin niet terloops het belang van het gezond verstand en van de ‘morele intuïtie’ wordt genoemd. Deze twee samen vormen, wat hij noemt, de cortesia del cuore (de hoffelijkheid van het hart waarvan sprake is bij Pico della Mirandola). Wanneer men dit verbindt met Steiners grondigheid en rationele bezieling krijgt men een idee van zijn ernst als cultuurcriticus.
Steiner (1929) heeft aan verschillende universiteiten in Frankrijk, Amerika en Engeland gestudeerd, maar de basis werd gelegd op een Frans lycée en aan de Sorbonne. Het feit dat men daar veel uit het hoofd moest leren vertelt Steiner niet steeds om zijn lezers de stuipen op het lijf te jagen. Het is een wezenlijk onderdeel van wat hij te beweren heeft. Wat hij uit zijn hoofd heeft geleerd kan niemand hem afnemen, het is op elk moment present. Met Vergilius, Dante, Plato, Aristoteles, Augustinus, Pascal, Voltaire is hij vertrouwd als met zijn broekzak. Dat geldt ook voor filosofie, muziek, kunst en exacte wetenschappen. Dat stelt hem in staat om achteloos verbanden te leggen, om lijn te zien in de cultuur en de geschiedenis.
Zoals het gezond verstand en de morele intuïtie wel in elk boek terugkomen, zo is dat met de uitspraak van de dichter Paul Eluard: ‘dur désir de durer’. Het is de kern van Steiners inzichten in kunst en cultuur: hij zegt ermee dat alle kunst naar onsterfelijkheid moet streven en dat alle culturele uitingen doortrokken moeten zijn van deze ambitie. Dit noemt hij de ‘gok op de eeuwigheid’: ‘De schrijver of denker wil dat de woorden van het gedicht, de ziel van zijn betoog, de personages van het drama, hemzelf overleven, dat aan hun aanwezigheid en hun bestaan het mysterie van autonomie wordt verleend.’ Deze gedachte is al vroeg in zijn werk te vinden, maar in zijn In Bluebeard's Castle (‘Some notes towards the redefinition of culture, 1971) overwon hij zijn schroom en noemde deze ambitie van religieuze en transcendentale aard. Hij bedoelt ‘religieus’ dan in een meer specifieke, ‘meer klassieke zin’ dan gebruikelijk is: ‘Voor een ware cultuur staat een bepaalde mening over de relatie tussen tijd en individuele dood centraal.’ In de ‘klassieke cultuur’ van Steiner is alles gericht op ‘creatieve overleving’, op duurzaamheid. Die cultuur onderhoudt een creatief contact met de duurzaam gebleken produkten van haar geschiedenis, waardoor er steeds nieuw leven ingeblazen wordt. Voor zover ik kan zien heeft ‘religieus’ bij Steiner niets met geloof te maken; het is niet meer (en niet minder) dan de transcendente drijfveer: ‘De kunst en de geest richten zich op degenen die er nog niet zijn.’
In Real Presences gaat Steiner echter een stapje verder. Hij beweert dat het feit dat wij het nog dagelijks over ‘God’ hebben betekent dat God wel degelijk op een of andere manier bestaat, of we dat nu willen of niet. Precies zoals we het hebben over zonsop- en zonsondergang (terwijl we de kosmos van Ptolemeus allang verlaten hebben), op dezelfde manier is God aanwezig, hoewel die dood zou zijn. Geen enkele redenering kan het bestaan van God bewijzen, maar door de ervaring van esthetische zin die we ondergaan bij literatuur, muziek en kunst is het een ‘noodzakelijke mogelijkheid’. Begrijp ik het goed dan komt dat omdat de kunstenaars die deze kunst hebben voortgebracht naar iets hogers dan hun eigen sterfelijkheid hebben gestreefd, waardoor er iets ‘onsterfelijks’, iets goddelijks is ontstaan. Niet in Real Presences, maar in In Bluebeard's Castle citeert Steiner om dit te illustreren de Derde Pythische Ode van Pindarus, waarin onder meer te lezen valt: ‘Al mijn aandacht zal ik schenken aan de godheid die mijn geest bezielt/en al mijn middelen aanwenden./Zo God mij slechts rijkdom en macht schenkt,/hoop ik mijn roem te vestigen die hierna nog stijgen zal. (...)in de roem der poëzie bloeit het werk van de mens.’
Waarom presenteert Steiner deze klassieke opvatting over kunst met zoveel nadruk? Hij is er zich van bewust dat het in deze tijd enigszins buitenissig is om God weer een plaats in de cultuur te geven. De reden is dat de Westerse cul-
Vervolg op pagina 4