Vrij Nederland. Boekenbijlage 1989
(1989)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermdBas Heijne‘Ik heb keer op keer geprobeerd het uit te leggen aan mensen die ouder zijn dan ik. Dan vertel ik ze dat ik hoe ik mijn best ook doe, (...) gewoonweg geen plaatje van mijzelf kan zien over vijftig, of twintig, of zelfs maar tien jaar. Ik zie gewoon niets. Ik heb geen flauw idee wat of zelfs of ik zal zijn.’ Aldus David Leavitt, die in 1985 op verzoek van het Amerikaanse maandblad Esquire onder woorden probeerde te brengen wat zijn generatie (en de mijne) bewoog. Dat stuk veroorzaakte veel ophef, niet eens zozeer vanwege wat er in stond, maar vooral door het feit dat er eindelijk weer eens sprake was van een generatie. Het was toentertijd een kleine obsessie van de vorige generatie, die van de jaren zestig, om erachter te komen wat hun kinderen bezighield; en uit het essay van Leavitt bleek dat zelfs gebrek aan elan een daad van verzet kon zijn. Inmiddels zijn we bijna vijf jaar verder en Leavitt heeft zijn beredeneerde passiviteit, zijn verlangen naar ‘stabiliteit, netheid, bevredigend werk, aardige vriendjes en vriendinnetjes’, ingeruild voor een onvervalst activisme: zijn leven wordt grotendeels in beslag genomen door het werk voor de radicale organisatie Act Up, die strijd voert voor de rechten van aidspatiënten. Zijn nieuwste roman, Equal Affections omschrijft hij als een pleidooi ‘om de risico's te nemen die in liefhebben besloten liggen’. En het veel geciteerde verlangen naar een vast huis en een vaste vriend gaat nu gepaard met een grote ambivalentie: ‘de dynamiek die als een rode draad door mijn leven loopt (is) het conflict tussen het verlangen om de wereld in te trekken en de wens om thuis te blijven. Maar het ongerijmde is dat het thuis misschien wel gevaarlijker is dan op reis.’ Die laatste opmerking is belangrijk, omdat Leavitt er het overheersende literaire thema van een nieuwe generatie schrijvers mee tot uitdrukking brengt: de noodzaak van het bewegen. Om rustig thuis te kunnen zitten, zullen we eerst op reis moeten gaan. In een interview drukte een van de belangrijkste jonge Engelse schrijfsters van dit moment, Jeanette Winterson (The Passion), het als volgt uit: ‘In de middeleeuwen was het vanzelfsprekend dat een ridder, wilde hij rustig bij het haardvuur kunnen zitten, eerst de wereld introk en zijn quest volbracht.’ En: ‘Zolang er beweging is, is er hoop.’ Een korte literatuurgeschiedenis in een handvol werkwoorden: de negentiende-eeuwse roman werd vooral beheerst door het verlangen te ontsnappen (The Mill on the Floss, Madame Bovary, Anna Karenina), de meesterwerken van het modernisme gaan vooral over zoeken, naar een verloren wereld, naar een ideaal, naar een vader (A la recherche du temps perdu, Ulysses), terwijl het werk van veel schrijvers van na de Tweede Wereldoorlog een angst voor stilstaan tot uitdrukking brengt, (zie bijvoorbeeld The Songlines van Bruce Chatwin, waarin de schrijver het nomadenbestaan tot enige natuurlijke levenswijze verklaart. Alle ellende op de wereld ontstaat door de onnatuurlijke behoefte van de mens om op één plek te blijven.) Bij sommige auteurs neemt die angst voor stilstand de vorm van een obsessie aan, zoals bij Thomas Bernhard; in zijn late roman Holzfällen ziet de verteller tot zijn woede en wanhoop dat al zijn oude vrienden uit het begin van de jaren vijftig, ondanks de schijn van beweging, in dertig jaar niet veranderd zijn: ‘Alle diese Leute (...) sind nunmeher noch die Larven und die Hülsen derer, die sie einmal gewesen sind.’ Het is niet verbazingwekkend dat het voor een nieuwe generatie niet gemakkelijk is een antwoord op zulke gruwelijke desillusies als die van Bernhard te vinden, en ook niet dat er onder de leden ervan een zekere angst voor beweging bestaat, gezien de morele ravage die de generatie ervoor heeft aangericht; vandaar Leavitts stellig verwoorde verlangen naar een vaste plek, naar een eigen huis. Maar onder de interessantste nieuwe schrijvers valt een onweerstaanbare drang naar beweging waar te nemen: de reis wordt weer als noodzakelijk gezien. (De minst interessante koketteren met een flets cultuurpessismisme, waarover de oudere generatie en lezers in de uithoeken van de provincie geacht worden de wenkbrauwen op te trekken: ‘Is het zó erg?’ Dergelijke schrijvers (zie Brett Easton Ellis) zijn alleen jong ten behoeve van oude mensen.) Er valt hier en daar ook een heuse graal te zien: de liefde, de zuivere, romantische liefde. Het is een graal die de vorige, achteloze generatie onderweg verloren heeft. Een dergelijke tocht eist een groot optimisme en een zekere naïviteit. Er wordt niet zozeer gezocht naar een huis, want dat staat al klaar; de reis mag dan de bestemming zijn, er wordt wel op ons gewacht. |
|