Juiste proporties
De Tachtigers zullen hem later heftig afvallen. Kloos schreef in 1890 dat Vosmaer van kritiek niets afwist en in de polemiek zou hij niets meer zijn dan de schaduw van een ander: ‘De letterkundige figuur van Carel Vosmaer heeft geen invloed bezeten en op niemand nagewerkt, omdat zij zelf een produkt van invloeden was.’ En Van Deyssel deed het nog eens over: ‘Ellendige Vosmaer, man van fijnen ernst, ik heb al lang eens verlangd te zeggen, wat ik over u denk (...). Om dat gij in uw Nanno een wel aardig beschilderd porceleinen theekopje geleverd hebt, meent gij daarom meê te mogen spreken over de groote schilderwerken der Literatuur?’ Bastet wijt de vergetelheid waaraan Vosmaer ten prooi is gevallen voor een groot deel aan de Tachtigers. Nop Maas wijst in zijn documentaire De literaire wereld van Carel Vosmaer op meer: het soort literatuur dat hij voorstond bleek achteraf een doodlopende weg te zijn. Maar er zijn reputaties die staande zijn gebleven ondanks persoonlijke aanvallen en verouderde literatuuropvattingen. Bij Vosmaer is het probleem dat men niet goed vat op hem kijgt, ondanks alle beschouwingen: een echte gestalte, een persoonlijkheid wordt hij niet en dat ligt niet aan Bastet, Maas of Heijbroek, de voornaamste auteurs van de 603 aan hem in dit jaar gewijde pagina's. De figuur Vosmaer wordt niet herkenbaar ik zou hem niet goedendag kunnen zeggen als hij voorbij zou komen. Vosmaer komt over als een van die mensen die altijd gelijk hebben, die nooit fouten maken, de dingen in hun juiste proporties zien en zich nooit misdragen in gezelschappen. En dat moet een verkeerd beeld zijn, want hij dweepte tot op het ridicule met enkele actrices, hij vertilde zich aan een Homeros-vertaling waar hij eigenlijk niet voldoende klassiek voor geschoold was, hij koos geëmotioneerd partij voor Multatuli en hij hield nogal openlijk een verhouding aan met de vrouw van zijn zwager, de onbekende maar
bevallige schrijfster Holda. Van Vloten en Busken Huet waren zo onfris hem dit in tijdschriftpolemieken aan te wrijven. Stof te over dus voor een biografie, maar over het slagen daarvan houd ik toch mijn twijfels. Niet voor niets noemt Bastet zijn boek een ‘oriënterende verhandeling met enigszins biografisch karakter’, niet voor niets plaatst Nop Maas hem in de brede context van het literaire leven. De pogingen op deze manier recht te doen aan deze ‘beminnelijke en erudiete man’, zoals Bastet hem noemt, zijn een aanwinst voor de kennis van de tweede helft van de negentiende eeuw in Nederland. Wie zich daarvan op de hoogte wil stellen, kan niet volstaan met een van de drie verschenen boeken.
■