Carl Bernstein
Vervolg van pagina 7
offers van het ‘Loyalty Program’ die Carl Bernstein in zijn boek aanhaalt. Samen met Bob Woodward was Bernstein (‘Woodstein’) in het begin van de jaren zeventig verantwoordelijk voor de scoop van de eeuw: de onthulling van de Watergate-affaire. In 1976 nam hij ontslag bij de Washington Post om aan zijn nu verschenen boek te werken. In het voorwoord noemt hij het ‘een verslag van de heksenjacht die tot het tijdperk-McCarthy zou leiden. Wat er met een kleine groep progressieve mensen uit Washington gebeurde en hoe hun kinderen dat hebben ervaren. Twee generaties.’
Senator Joseph McCarthy, de naamgever van het McCarthyisme, was de voorzitter van de beruchte senaatscommissie voor ‘Un-American Activities’, die tussen 1950 en 1954 duizenden Amerikaanse burgers op de zwarte lijst zette. Iemand die ‘de vraag’ voorgelegd kreeg - ‘Are you a member or have you ever been a member of the Communist Party?’ - was medeplichtig aan de grote communistische samenzwering tegen de Verenigde Staten. Het antwoord op de vraag deed verder niet ter zake. Carl Bernstein is een ‘tweede-generatieslachtoffer’ van het McCarthyisme. Zijn ouders waren beiden lid van de Communistische Partij.
Bernstein gelooft in het Loyalty Program van president Truman uit 1948 de ‘smoking gun’ achter senator McCarthy's succesvolle heksenjacht te hebben ontdekt. In een van de laatste hoofdstukken komt Clark Clifford aan het woord. Clifford, een éminence grise uit de Democratische Partij en toentertijd adviseur van Harry Truman, vertelt Bernstein dat de angst voor communistische infiltratie ‘allemaal verzonnen was. We zaten met een politiek probleem’. Clark Clifford vertelt dat Truman voor de presidentsverkiezingen van 1948 een populair thema nodig had en G. Edgar Hoover, de directeur van de FBI, leverde dat op maat. Het is meteen het spannendste deel van het boek. Carl Bernstein legt de uitspraken van Clifford aan zijn vader voor, die plotseling begrijpt waarom hij al die jaren is vervolgd. ‘Er bestond dus helemaal geen communistische dreiging,’ roept vader Al Bernstein. ‘Het was Trumans strijd tegen de “liberals”.’
Carl Bernstein wil in tweehonderdzestig pagina's alles uitleggen. Het boek is ook een autobiografie over zijn jeugd in Washington. Een verhaal over een progressieve joodse gemeenschap in een vijandige hoofdstad, waar joods en socialistisch zijn weinig vriendjes opleverde. Zijn ouders en grootouders zijn in het bezit van een onvoorstelbaar groot sociaal en politiek bewustzijn. De dag dat Barcelona door Franco's troepen werd ingenomen, zo vertelt zijn moeder, zit de hele familie huilend bijeen. Wat joodse identiteit betekent, ontdekt hij in het weekend, als hij aan de hand van zijn tante protestbijeenkomsten bijwoont tegen de discriminatie van de zwarten. ‘Wij joden weten wat onderdrukking is, daarom moeten wij solidair zijn met andere onderdrukte volkeren,’ zegt zijn oom die de dag van de arbeid, de oktoberrevolutie en de opstand in de Parijse commune als de belangrijkste feestdagen beschouwt. Jom Kippoer wordt niet gevierd, de familie is tenslotte atheïstisch. Logisch dat Carl Bernstein fan van Eisenhower wordt - hij loopt door het huis met een ‘I like Ike’-button - en zich als een orthodoxe jood gaat beschouwen.
Door deze autobiografische beschrijving loopt de speurtocht naar de wortels van het McCarthyisme. Die combinatie is mislukt, het levert een onsamenhangende structuur op. Bernstein blijft vooral een journalist. De psychoanalyse van zijn jeugdtrauma's verstoort het fascinerende verhaal van strijd die zijn vader voerde tegen de hersenschimmen van het Amerikaanse establishment.
■