Een geheugen zonder eigenaar
Félix de Azúa's novelle over een geluksveinzer
Geschiedenis van een idioot door hemzelf verteld of de inhoud van het geluk door Félix de Azúa Vertaling Barber van de Pol Uitgever Contact, 102 p., f 19,90
Maarten Steenmeijer
Sommige mensen weten al heel vroeg wat ze willen. Tot deze categorie behoort het anonieme personage dat de Spaanse schrijver Félix de Azúa (1944) in deze onalledaagse novelle opvoert als de idioot die zijn eigen geschiedenis vertelt. Op vijfjarige leeftijd krijgt deze telg uit de franquistisch gezinde burgerij van Catalonië een ongenadige lel om zijn oren. Hij ervaart de klap als een ‘zaak zonder oorzaak’, als een ‘prima causa’, omdat hij niet begrijpt waarom hij hem heeft gekregen.
Door deze ervaring beschikt hij in één klap over het vermogen afstand van zichzelf te nemen. Met zijn verse zelfbewustzijn neemt hij op kordate wijze een belangrijk besluit: hij wordt een ‘volmaakte geluksveinzer, een beroepsgelukkige’. Hij tooit zich met het masker van het geluk, omdat hij denkt alleen op deze manier in staat te zijn om betrekkelijk ongestoord zijn leven te leiden, ‘een van de ongelukkigste die ik ken’. En ook om de grootse taak ten uitvoer te brengen die hij zich na de oerlel heeft gesteld: het instellen van een grondig onderzoek naar de inhoud van het geluk. Het onderzoek zal zijn verdere leven bepalen.
Even laconiek als methodisch rapporteert hij de verschillende fasen van zijn onderzoek, die onlosmakelijk zijn verbonden met zijn eigen Bildung. Na de onbenullige kindertijd thuis volgt de leertijd op een door strenge paters geleide school en op een universiteit waar domheid en naïef politiek engagement de scepter zwaaien. Ongeveer in dezelfde periode onderzoekt hij het seksuele geluk tot op de bodem. Daarna kan het onderzoek naar de liefde aanvangen.
Félix de Azúa
De militaire diensttijd die hierop volgt, blijkt een uiterst vruchtbare bodem voor de mystieke ervaring van het absolute, die op haar beurt uitmondt in een tegelijkertijd wel en niet geslaagde zelfmoord.
Het laatste station van de zoektocht is de kunst. Net als andere vormen van geluk wordt ook de kunst - of liever: de zin van de kunst - op uitgelaten wijze failliet geredeneerd door de voortvarende onderzoeker. Zijn masker van geluk stelt hem daartoe in staat: voortdurend kan hij het leven op grote afstand houden. Een zeer strategische positie om onderzoek te doen, zoals bekend. Het resultaat mag er dan ook zijn: de uitholling van alle waarden die een mens aan zijn bestaan kan geven. Alle zingeving is bedrog, fictie, zo stelt hij vast.
Met het laatste station - de kunst - blijkt een point of no return te zijn bereikt, overigens zonder dat de onderzoeker het zelf in de gaten had, opgeslokt als hij werd door zijn queeste. In zijn spottende ijver heeft hij nu niet alleen de verlangde absolute vrijheid veroverd, maar zich hiermee tevens onherroepelijk buiten het leven gestoten. Hij is nu alleen nog maar geheugen, ‘een geheugen zonder eigenaar’. Het enige dat hem nog rest van het volle leven waarvan hij zich meende te moeten distantiëren, is het weemoedige verlangen ernaar, dat in schril contrast staat met de laconieke, spottende houding die de toon van zijn queeste bepaalt.
Als ik het tamelijk cryptische fragment waarmee deze geschiedenis besluit goed begrijp, dan geeft het uitdrukking aan de gedachte dat wie zich buiten het leven heeft geplaatst, er alleen maar zeker van kan zijn dat hij buiten het leven staat, maar niet hoe. Want over de inhoud van zijn nieuwe existentievorm weet de man - die zichzelf nu een idioot noemt - niets dat hem houvast biedt. Hij weet niet waar hij staat. De totale onthechting waarin het onderzoek is geculmineerd, is dan ook niet zozeer een loutering alswel een ‘vegetatieve doodsstrijd’, zoals de man zelf in het begin van zijfn verhaal terloops al had opgemerkt.
Het onverwacht droefgeestige slot werpt zijn schaduw op het voorafgaande, want bij herlezing blijkt dat Geschiedenis van een idioot minder vrijblijvend is dan aanvankelijk leek. Dat komt vooral door de terloopse wijze waarop de beschouwingen over het moderne geluk - eigenlijk een metafoor van het moderne leven - zijn gelardeerd met venijnige kanttekeningen bij de moraal van onze tijd. Ze zijn in veel gevallen nauwelijks langer dan een enkele zin.
Niet alleen door hun compactheid vallen ze vaak nauwelijks op, maar ook omdat ze worden overwoekerd door briljante hersenspinsels, die op hun beurt zijn doorspekt met verwijzingen naar de filosofie, de literatuur en de beeldende kunsten. En ook naar leven en werk van Félix de Azúa: de pretentieuze experimentele literatuur die hij en nog enkele andere toonaangevende Spaanse auteurs in de jaren zeventig schreven, wordt schitterend gepersifleerd.
Niet alleen de virtuoze gedachtensprongen van deze geluksveinzer maskeren de serieuze dingen die hij te zeggen heeft, ook de opgeruimde toon waarvan hij zich bijna het hele onderzoek lang bedient doet dat. Deze tweeslachtigheid lijkt me exemplarisch voor het levensgevoel dat dit fascinerende existentialistische divertimento tot uitdrukking wil brengen.
■