Simon Schama
Vervolg van pagina 1
Hij gaat nu echter een stuk sneller. Dat verbaast. Op pagina 430 is hij nog steeds in juli 1789, iets meer dan honderd pagina's verder laat hij de koning vluchten (juni 1791) en de revolutie daarmee in haar gewelddadige fase komen. Vanaf dat moment druipt het bloed van de pagina's zoals de titels van de hoofdstukken aangeven: ‘A holocaust for liberty’; ‘One cannot reign innocently’; ‘Saturn and his children’; ‘Terror is the order of the day’ en ‘The end of indulgence’. Het gaat te ver om het woord amusement hier nog te gebruiken. De toon van het verhaal wordt door iets anders gedragen: lichte sensatielust, zeker, maar meer nog morele verontwaardiging. Geen van beide is echter doorslaggevend. Wat dan wel? Pas na lange tijd - nadat ik epiloog en inleiding nogmaals gelezen heb - begon ik het te begrijpen en schoot me de derde recensie te binnen waarin de vorige twee, conform de Duitse dialectiek, aufgehoben worden.
Toon, opzet en materiaalkeuze van Schama's boek illustreren dat de Franse Revolutie voorbij is. Het is op het eerste gezicht belachelijk zoiets te zeggen over een fenomeen dat nu tweehonderd jaar tot het verleden behoort. Maar het tweede gezicht leert, zoals altijd, anders. De Franse Revolutie is aan de ene kant inderdaad een serie gebeurtenissen die tien jaar geduurd heeft, zij begon met de bestorming van de Bastille en eindigde met Napoleon. Over deze revolutie wordt al twee eeuwen geschreven, eerst in de vorm van klaag-, jubelzangen en herinneringen, vervolgens met de vraag wat de betekenis van die tien jaren voor de loop van de geschiedenis geweest mag zijn. Het is natuurlijk deze laatste vraag die na de dood van degenen die het meegemaakt hadden, de meeste aandacht kreeg. Hierdoor werd de revolutie naar voren en naar achteren uitgerekt. Dat historici dat deden spreekt voor zich. Het is hun taak naar ‘wortels’ te zoeken. Maar de jongste generatie van hen (aan wie Schama op iedere pagina schatplichtig is) gaat daarin zo ver dat je je afvraagt of de revolutie ooit wel plaatsgevonden heeft. Zij relativeerde de betekenis ervan, toonde dat tal van cruciale hervormingen en gedachten al vóór 1789 hun beslag hadden gekregen en bewees het moderne van de achttiende eeuw. Kortom, de gebeurtenis die in de ogen van tijdgenoten een radicale kloof geslagen had, bleek niet meer dan een van de vele bruggen tussen verleden en toekomst.
Interessanter nog is de wijze waarop politici en activisten de revolutie als een stuk caoutchouc gebruikten, eigenlijk tot de dag van gisteren. Zo trokken de Duitsers in de Eerste Wereldoorlog expliciet tegen de ideeën van 1789 en vóór de Geest van 1914 ten strijde (zie Betrachtungen eines Unpolitischen van Thomans Mann) en vochten Hitler en de zijnen tegen dezelfde vijand. En omdat de Russische revolutionairen zich expliciet tot erfgenaam van de Franse Revolutie uitriepen, was iedere communistenvreter automatisch ook anti-Jacobijn. Tegenstanders van deze reactionairen, conservatieven, verstokte liberalen en clericalen reageerden navenant. Tot diep in de jaren zeventig, zo niet begin tachtig zie je de Franse Revolutie, de Verlichting en 1789 telkens weer opduiken, niet als historisch maar als politiek-symbolisch verschijnsel en afwisselend als hond of als stok.
Dat is voorbij. Alle politieke vormen lopen door elkaar. Iedereen verklaart zich kind van de Franse Revolutie (ook de conservatief, ook de katholiek), iedereen bewondert de romantiek (ook de socialist). In deze ideologische goulash verliest een symbolische gebeurtenis als de Franse Revolutie haar betekenis en wordt een moment als ieder ander. En wat valt op als je er zo neutraal naar kijkt? Hetzelfde dat in ieder keerpunt van de geschiedenis opvalt: de tegenstelling tussen beleden ideaal en bereikt resultaat, tussen mooie woorden en gewoon bloed. Dat maakt cynisch. Het is die filosofische notie - mogelijk alleen voor iemand die zoals Schama tot een generatie behoort die geen geschiedenis hoeft te maken maar van de geschiedenis mag profiteren - het is cynisme dat de rode draad van dit boek uitmaakt. Vandaar ook de verhalende toon: de cynicus weet dat de feiten altijd sterker zijn dan mooie constructies (daarmee hanteert hij, wonderlijk genoeg, dezelfde vorm als de tijdgenoot, nog ten prooi aan verbijstering). Daarom ook mijn bewondering voor dit boek. Hier spreekt de ‘tijdgeest’. Maar hier ligt uiteindelijk ook de verklaring voor mijn weerzin: diep in het hart vind ik die geest een misselijkmakend fantoom.
■