Hogere gedachten
‘Vernietigers aller grote afstanden,’ noemde Beets de spoorwegen. W. Hansen, inleider en samensteller van de door de jubilerende NS begunstigde bloemlezing Bestijg de trein nooit zonder uw valies met dromen (De Bezige Bij, 476 pagina's lichtgewicht-dundruk, f 25,-) herkent die uitspraak als ‘een internationaal cliché’ dat in veel (negentiende-eeuwse) Europese literatuur te vinden is. De gedachte die er onmiddellijk op volgde, was die aan de ondergang der nationaliteiten en het verdwijnen van onderscheid in rang en stand. Ter illustratie haalt Hansen Carel Vosmaer erbij, die zich voorstelde dat het mét de komst van het ‘vuurspattend monster’ dat van alle mensen broeders zou maken, uit zou zijn met de macht der ‘staatsknutselaars’: ‘Op muildieren rijden de geestelijke machthebbers.’ De vooruitgangsgedachte in verband met de trein sterft in de negentiende eeuw langzaam uit, vertelt Hansen: ‘Geen enkele twintigste-eeuwse schrijver heeft eraan gewild.’ Wat Hansen, enigszins tot zijn misnoegen, tussen zijn omvangrijke verzameling literaire teksten over treinen ook niet aantrof, was enig oog bij de schrijvers voor de techniek: ‘Wie bij wijze van experiment een locomotief wil tekenen op grond van wat er in de negentiende-eeuwse Nederlandse literatuur over geschreven is, komt niet verder dan wat wielen. Maar hoeveel? Vier? Zeven?’ Die volslagen desinteresse steekt ongunstig af naast een geciteerd gedicht van Walt Whitman, vindt de inleider, die er een zorgelijke bespiegeling aan vastknoopt over de omgang van de moderne mens met zijn attributen, enigszins in de lijn van Pirsigs Zen and the Art of Motor Maintenance, waarbij hij de trein aanvoert als ‘de eerste (heftige) confrontatie met techniek die niet begrepen wordt’. De stortvloed aan gedichten, prozafragmenten en complete verhalen behandelt
inderdaad andere onderwerpen, zoals de vermeende onchristelijkheid der ‘Zondagstrein’ waarover Busken Huet zijn verlichte denkbeelden uiteenzet; het getob van Van Oudshoorn-personages die wel eeuwig gedoemd lijken tot bezwaarlijk verblijf in zuur ruikende wachtkamers; Eline Veres weemoedig gemijmer in een spoorwegcoupé; Henriëtte Roland Holsts terugblik op het grote historische moment der spoorwegstaking; de verrukking om het landschap van Nescio's alter ego's; I.K. Bonsets woordbeelding van treingeluiden; Rudy Kousbroeks barre Winterreise; Montags obsessie door de zweetvoeten van zijn medepassagiers. Piet Grijs beschouwde treinoponthoud door winters ongemak als een uitgelezen mogelijkheid om het Nederlandse volk nader te leren kennen. Geturfde conversaties (‘We rijden tenminste’, ‘De trein rijdt in ieder geval’, ‘Ben blij dat ik niet in een auto zit’) leidde tot zijn conclusie ‘dat althans mijn winterse treinreizigers niet het resultaat van een biologische evolutie kunnen zijn, maar dat hier een Schepper aan te pas moet zijn gekomen. ‘Ik bedoel maar: de gedachten aan het hogere zijn, ook waar het om zeer aardse monsters gaat, nooit ver uit de buurt.
DS
Aan deze pagina werkten mee: Niek Miedema, Diny Schouten, Rob Schouten, Maarten Steenmeijer.