Driedelige patronen
Fire Down Below is een realistisch, spannend verhaal dat in de grote traditie van de Engelse literatuur drama met hoogstaande komedie combineert; tegelijkertijd is het een fabel, een versie van het alleroudste verhaal, het oerverhaal: het verhaal van een jongeling die volwassen wordt. Zoals alle goede mythen en sprookjes, bevat dit drieluik allerlei driedelige patronen. In de voorgaande romans is telkens een man gestorven die Edmund had kunnen redden als hij wijzer was geweest. Nu durft hij zelf in de hut te slapen waarin die arme stakkers zijn gestorven en brengt het er levend af, zoals het derde van de Drie Biggetjes. En dit keer redt Edmund wel een man die op sterven ligt, al wil de ironie dat hij dat per ongeluk doet; zelf denkt hij juist dat hij de man gedood heeft.
William Golding
abc
Het schip staat onder bevel van een driemanschap - de grimmige, afstandelijke kapitein en zijn twee luitenants: Charles Summers, met wie Edmund speciaal bevriend is, goedaardig en toegewijd maar fantasieloos, en de stroblonde briljante hoogvlieger Benét. Beiden zijn nodig voor het voortbestaan van het schip: de half vergane spanten worden bij elkaar gehouden door het sjorwerk van Summers, en hij bevordert de vaart door - letterlijk - olie op de golven te gooien. Hij symboliseert de veiligheid, de apollinische Benét (die ook gedichten schrijft) de snelheid; eerder heeft die al de voortgang van het schip verbeterd door de gevaarlijke onderneming om de bodem schoon te schrapen, en nu stelt hij een nog riskanter maatregel voor. De scheepsmast zit los en de voet is gebarsten: Benéts gewaagde oplossing is het houtblok waar de mast in rust weer samen te persen door er gloeiend hete metalen bouten in te draaien. Het werkt: er kan zeil worden bijgezet en het schip gaat twee knopen harder. Maar Summers en een aantal anderen zijn doodsbenauwd voor het gevaar dat dit met zich meebrengt, en de hele roman door zijn we ons onbehaaglijk bewust van het vernietigingspotentieel daaronder in de ‘schoen’ van het schip. En ten slotte wórdt het schip vernietigd, zij het op een moment dat we het niet meer verwachten.
De redding van de scheepsmast en het conflict tussen Summers en Benét - waarbij Edmund zowel deel- als waarnemer is - vormen de hoofdhandeling, maar er speelt nog veel meer in het scheepswereldje: wedijver, erotische ontmoetingen, geruchten, lichamelijke ongemakken en ellende, de versoepeling van conventies onder invloed van gevaar of noodzaak. Edmund zelf verkleedt zich als gewoon matroos, en houdt zijn vriend Summers 's nachts gezelschap tijdens de lange, vreemde wacht. ‘Lord Talbot wordt tot adelborst bevorderd.’
Behalve van de eenvoudige goedheid van Summers en de verbeeldingskracht en ondernemingszin van Benét, leert Edmund ook van de meer complexe goedheid van de sociaal-filosoof Prettiman, de man wiens leven hij per ongeluk redt. Edmund zag Prettiman altijd als ‘onze komische filosoof’ en tegelijkertijd als een gevaarlijke politieke opruier, maar nu brengt diens conversatie de jongeman ertoe om zijn eigen ideeën te toetsen en vraagtekens te zetten bij waarden die hij altijd als vanzelfsprekend heeft beschouwd: ‘de Kroon, het beginsel van de erfelijke waardigheden, de gevaren van de democratie, het christendom, het gezin, de oorlog’. Dank zij Prettiman (en de ervaringen van de reis) krijgt Edmund ook begrip voor poëzie - ‘niet als vermaak, als louter schoonheid, maar als iets verhevens: de mens op het toppunt van zijn kunnen’. Ten slotte, en dat is misschien wel het belangrijkste, leert Edmund lief te hebben. In de eerste roman van de trilogie heeft hij verslag gedaan van een oppervlakkig avontuurtje en zich doen kennen als een snotneus; in de tweede is hij verliefd geworden op Miss Chumley, als op volle zee haar schip het zijne tegenkomt. Nu wordt hij van haar gescheiden en ondergaat de beproevingen van de reis, totdat hij - zoals in elk goed sprookje - op wonderbaarlijke wijze met haar wordt herenigd.
Dit geraamte van patronen, symbolen, betekenissen, is rijkelijk van vlees voorzien in de vorm van een buitengewoon overtuigend en spannend relaas over het schip zelf en de gevaren die het ondergaat. Zowel het gehavende oude gevaarte - die houten baarmoeder - als de steeds wisselende omgeving van de zee worden geloofwaardig en met fraaie directheid weergegeven. We erváren het gevoel van ruwe zeekleding, het eten, de geuren, elke beweging van het schip, de geluiden - het geflap en geklapper van zeilen als de wind wegvalt, hun ‘gebulder als van kanonnen’ als ze weer bollen, het geklok van gekliefd water bij de boeg als het schip goed vaart maakt. En alomtegenwoordig de ontzagwekkende zee: bergen water als graniet, dreigende zwarte afgronden. Twee geweldige decors, een storm en een bijna-schipbreuk op een reusachtige ijsberg worden weergegeven met een mengeling van grandeur en precisie à la Turner.
In deze epische reis, zo vol gedenkwaardig avontuur, zo rijk aan fysieke sensatie en metafysische bespiegeling, culmineert de kennis die een doorgewinterde schrijver heeft van zijn vak, van de fysieke wereld en van het leven. De zeetrilogie is misschien wel Goldings meesterwerk; en zeker iets om mee te nemen op een lange reis.
■