Schandpaal
De schotschriften en scheldkritieken van Lanoye vallen op door spitse en koboldachtige attacks op alles wat hem onwelgevallig is in de Vlaamse literatuur en journalistiek. Hilarisch is bij voorbeeld zijn bespotting van Hubert Lampo en diens ‘tragisch-realisme’, evenals de, overigens spijkerharde, aanval op uitgever Julien Weverbergh, die naar aanleiding van diens gretig uitgeversbeleid inzake postume uitgaafjes van de junkie-dichter Jotie t'Hooft door Lanoye als ‘necrofiele scharrelaar’ aan de schandpaal wordt genageld.
Soms zijn Lanoyes aanvallen wat potsierlijk, zeker nu hij ze, enkele jaren na dato, bloemleest en laat herdrukken. Wie een fraaie, polemische maar verder toch niet al te belangrijke recensie over de niet al te belangrijke auteur Mireille Cottenjé pontificaal herdrukt, kan men, behalve ijdelheid, verwijten wat men Jeroen Brouwers ten tijde van De Nieuwe Revisor heeft verweten: dat er kanonskogels op muggen worden afgevuurd. Brouwers polemiseerde echter hartstochtelijker en wist de noodzaak van zijn exercities bloot te leggen; aan Lanoye's schotschriften, hoe slim, spits en saillant ze ook mogen zijn gesteld, is die noodzaak niet altijd af te lezen.
Vroeger was ik beter besluit met het dit jaar door Bert Bakker als nieuwjaarsgeschenk uitgegeven Vendu! Apologie van een handelsreiziger, waarin Lanoye herinneringen ophaalt aan de tijd dat hij zich in alle bochten wrong om zijn indertijd in eigen beheer uitgegeven schrijfsels aan de man te brengen. Geen enkele kruidenierstruc schuwde hij, als was hij een tot stripfiguur verworden Laarmans uit Elsschots Lijmen. In Vendu! maakt Lanoye en passant melding van wat hij de taak van de schrijver vindt: ‘De literatuur (...) moest alive and kicking zijn, anti-academisch én banaal. Dat laatste omdat ik de overtuiging was toegedaan dat álles per definitie banaal is. Dat denk ik nog altijd. Het enige wat je kunt doen is een klaagzang zingen over de onontkoombaarheid van het banale, en deze klaagzang kunst noemen, en hopen dat zij verstrooiing schenkt.’
Lanoyes fervent beleden anti-academisme duidt in feite op niets anders dan de gespletenheid van de universitair geschoolde rebel die in lichte paniek de straat oprent om de omgevallen boekenkast te ontvluchten. Maar gelukkig is Lanoye zich er op de juiste momenten van bewust dat het beter is om op gezette tijden de straat de studeerkamer binnen te halen dan om het bureau op straat te zetten.
■