Van Elzen
Vervolg van pagina 6
dienen dan ze in deze verhaalvorm gegund is. Over voorbijgangers op straat in Phnom Penh: ‘Al die uitgemergelde Khmer mannetjes in hun zwarte pakjes wisten hoe ze jou op de goedkoopste manier konden vermoorden, en hoe gemakkelijk dat zou gaan. Ik zeg niet dat die Khmer mannetjes daar allemaal aan zaten te denken. Ik zeg dat jij en ik weten dat ze daaraan hadden kunnen denken. Dat is een uiterst intieme gedachte. Ze konden naar ons kijken zoals sommige mannen naar meisjes kijken.’ Helaas zijn dergelijke passages maar al te vaak ingeklemd tussen het soms oubollige (‘Zo krijgt de revolutie een dikke kont, een leeg gevoel van binnen’) en gekunstelde taalgebruik van de hoofdpersonen. Er wordt te veel geconstateerd, te veel expliciet gemaakt, en bepaald niet allemaal in elegant (Zuid-)Nederlands. Wanhoop benoem je niet, die is er, in elke zin - of niet. Een voorbeeld: ‘Soms ervaar ik het net zo,’ zegt Wolman, die een beetje droevig in zijn al weer leeg glas zit te staren. ‘Zo decadent als jij ben ik niet, want tenslotte ben ik een revolutionair, maar ik zie wel soortgelijke lijnen lopen.’ Metaforen gebruikt de schrijver overvloedig, en zijn keuze vind ik niet altijd ideaal: ‘Stof en wanhoop hebben hier laag boven laag een vilten kleed over de dingen gelegd, dat als de jaarringen in een omgezaagde boom voor een ingewijde leesbaar zou zijn.’
Ik ervaar een duidelijke cesuur tussen de eerste twee verhalen en het derde. Dat laatste, het titelverhaal, bevalt me het meest, hoewel ook hier de verhaalconstructie niet altijd even doorzichtig is en onderbroken wordt door journalistieke uitweidingen over politieke achtergronden. Hoog boven de Blauwe Stad getuigt van een oprechte bewogenheid. Eindelijk wint de mens het van de cynicus. Dit keer geen uitgerekte dialogen tussen vermoeide journalisten, maar de overpeinzingen van een journalist die na zijn terugkeer uit Iran aan de hand van telexberichten speculeert over het lot van een Koerdische jongen die hij op een van zijn reizen heeft ontmoet. Sayid heeft zijn cello in de steek gelaten om zich bij de Koerdische bevrijdingsbeweging aan te sluiten, maar wordt al snel gevangengenomen door de tegenpartij. Na een korte periode in een muziekkapel, ‘vrolijk voor de dood uitstappend’, belandt hij uiteindelijk aan het zuidelijke front tussen Tigris en Eufraat waar hij, naar alle waarschijnlijkheid, omkomt bij een Iraakse aanval met mosterdgas. Het is nauwelijks materie voor fictie, en het fictieve element zit eigenlijk alleen in de presentatie via de gedachten van de hoofdpersoon. Maar hier worden feitelijkheden en speculaties op een veel harmonieuzere wijze aaneengeregen dan in de andere verhalen, hoewel opnieuw de journalistieke passages veel sterker zijn dan de fictieve.
Het verhaal van Sayid balanceert op de rand van het sentimentele, maar ik moet bekennen dat ik veel geoorloofd vind als het er om gaat dit soort werkelijkheid een vorm te geven. Sus van Elzen slaagt er met Hoog boven de Blauwe Stad in om een thematiek aan te snijden die uitstijgt boven de broeierige sfeer van gefrustreerde journalisten in hun midlife-crisis. Misschien dat de desillusie voor onze generatie kan werken als een catharsis, waardoor er eindelijk ruimte komt om de verschrikkelijke waarheid over de wereld onder ogen te zien: als het aankomt op het gebruik van geweld, is er geen enkel verschil tussen links en rechts, wit of zwart, revolutionair of niet.
■