Il Milione
Zo heet de verzameling artikelen die onlangs in het Nederlands gepubliceerd werd zeer toepasselijk De Oriënt: droom of dreiging. Dat zijn de twee polen waartussen ‘het Oosten’ meer dan duizend jaar geklemd werd. Aanvankelijk, zeg maar tot diep in de zeventiende eeuw (in 1683 lagen de Turken nog voor Wenen), werd het Oosten vooral als dreiging ervaren. Na de dood van Mohammed in 632 veroverde de islam immers (het begrip ‘Oosten’ had aanvankelijk alleen daarop betrekking) bijna geheel de bekende wereld, met inbegrip van de heilige plaatsen, het vermeende voormalig paradijs en grote stukken van de oude wereld. Wat van het eens zo trotse Romeinse Rijk overbleef, lag nu als een appendix aan een nieuwe wereldmacht. Dat die als bedreigend ervaren werd en daarom als bizar omschreven, is begrijpelijk. Bloeddorstig, amoreel, onbeschaafd. Noem maar op, het werd verkondigd, alles in de lijn van de mythe over de staartmens die Mineke Schipper in haar rede schetst. De kruistochtmystiek gaf slechts nieuw voedsel aan deze fabels, de val van Constantinopel versterkte de siddering. Dat er ondertussen enkelen waren die inzagen dat de islam meer te bieden had dan dreiging (tenslotte werd Aristoteles zo opnieuw bekend, werden Avicenna en Averroës door Dante niet zomaar slechts in het voorportaal van de hel geplaatst) veranderde aan het heersende beeld weinig. Toen Marco Polo beweerde dat de Mongolen beschaafd waren en op vele gebieden verder dan de westerlingen, geloofde men hem gewoon niet. Hij werd ‘dan ook al snel il Milione genoemd’, zegt een van de auteurs in de Nederlandse bundel over het thema, ‘benaming eerder gereserveerd voor een snoever dan voor een serieuze auteur.
Iemand die wel geloofd wordt is (...) Jean de Mandeville. Deze “reiziger” is, zonder het Luikse te verlaten, de hele wereld door getrokken... Het reisverhaal van deze “damned Liar” is in middeleeuwse ogen volledig conform.’ Pas geleidelijk verschuift dit beeld, niet omdat het Oosten verandert maar omdat er een andere balans tussen Oost en West ontstaat. Wat eens een islamitische wereldmacht was, oogt aan het eind van de middeleeuwen nog slechts als een verzameling woestijnstammen waarvan geen enkel gevaar meer uitgaat. China en Japan, vaag bekend, blijven opgesloten in de eigen wereld. Alleen de Turken vormen nog een bedreiging - het begrip ‘de Oost’ in die zin heeft sindsdien dan ook voornamelijk op hen betrekking. Maar eind zeventiende eeuw is tevens dat voorbij en anderhalve eeuw later kan de Russische tsaar over het Osmaanse Rijk smalend als over ‘de zieke man van Europa’ spreken. De rollen worden met andere woorden omgedraaid, het Oosten krijgt een andere functie in het panorama van de westerling. En daarmee kon het van dreiging tot droom worden.
In dit proces spelen Verlichting en Romantiek op vreemde manier onder een hoedje. Het ‘open oog’ voor het andere en de kritiek op de christelijke beschaving van eerstgenoemde ‘stroming’ leiden ertoe dat men (dit soort processen zijn langzamer dan een slak en aanvankelijk tot minuscule groepen beperkt) begint in te zien dat de waarheid geen Europees monopolie is. Zo werd het mogelijk dat Montesquieu in zijn Lettres Persanes door de ogen van een wijze Pers de eigen samenleving bekritiseerde. Verlichting zou men ook als een vorm van nieuwsgierigheid kunnen zien, niet alleen naar het onbekende maar ook naar het eigen verleden. Als de beschaving niet zo eenvoudig ontstaan was als de kerk wilde doen geloven, hoe zat het dan wel?
Onvermijdelijk leidde het spoor naar het Oosten, naar de historische achtergrond van bijbel en antieke beschaving en - belangrijker nog: naar India. Zo deed bekendheid met het hindoeïsme Voltaire veronderstellen ‘dat onze heilige christelijke godsdienst geheel en al gebaseerd is op de antieke godsdienst van Brahma.’ En toen in 1785 de eerste vertaling uit het Sanskriet verscheen, werd het zelfs mode de oertaal en oudste literaire teksten in India te zoeken. De sanskritist Hans Bakker vermeldt bijvoorbeeld dat het Vorspiel auf dem Theater dat aan Goethes Faust voorafgaat, direct ontleend was aan een Indisch toneelstuk. Maar wat nuchter begon, sloeg al snel om in dweepzucht. Zoals Napoleon dweepte met Egypte, zo meende Schlegel dat ‘das hochste Romantische’ in de Oost te vinden zou zijn en kon Byron aan een vriend die om thematiek verlegen zat, schrijven dat hij zich enkel op het Oosten moest concentreren. ‘Het orakel, Madame de Stael,’ voegde hij eraan toe, ‘vertelde me dat het de enig juiste poëtische politiek is.’ Ze had gelijk. Enige decennia later beweerde Victor Hugo in de proloog tot Les orientales dat ‘men in de tijd van Lodewijk XIV hellenist was, tegenwoordig orientalist... Nooit eerder hebben zovele geesten zo hard en tegelijk samengespannen om licht te werpen over de grote duisternis die Azië is.’