Ruw ontwaken uit een jongensdroom
Oprechte bewogenheid van Sus van Elzen
Hoog boven de blauwe stad door Sus van Elzen Uitgever Meulenhoff/Kritak, 148 p., f 29,50
Louise Fresco
De desillusie van de generatie van '68, om maar even dat woord te gebruiken voor die uiteenlopende groep enthousiaste, al of niet naïeve, maar zichzelf in ieder geval als links betitelende wereldverbeteraars, stamt niet uit de constatering dat de wereld niet verbeterd kan worden. Als het zo eenvoudig geweest was, zouden zij (of liever: wij) al snel tot een uitzichtloos pessimisme vervallen zijn. De desillusie van onze generatie komt voort uit een veel geniepiger proces, dat heeft geleid tot het inzicht dat de wereld niet in te delen valt in simpele categorieën van goed of slecht, links of rechts, en dat wat links leek plotseling rechts blijkt te zijn, en omgekeerd. Langzamerhand is tot ons doorgedrongen dat de waarheid over de wereld misschien niet te geven is, dat de waarheid telkens uit onze handen glipt, net als we denken haar gevonden te hebben. Of in de woorden van Sus van Elzen: ‘In de tijd waarover ik spreek was de waarheid revolutionair en waren we nog niet vergeten waarom het begonnen was. Telkens als ik er aan denk lijkt dat alles verder weg, en wazig is het al heel lang. Het wordt hoe langer hoe moeilijker de waarheid te zeggen, want wie weet nog wat de waarheid is en wat de doekjes voor het bloeden zijn?’ Dat is wat uiteindelijk ons zelfvertrouwen ondermijnt, en de meesten van ons heeft gedwongen tot de rol van doorgewinterde cynici die alles al gezien hebben en vinden dat niets er nog toe doet.
Terwijl de cynici overgaan tot de orde van de dag en hun compensatie zoeken in een snelle stijging op de maatschappelijke ladder, blijven er echter nog steeds een paar mensen worstelen met hun illusies. De hoofdpersonen uit Hoog boven de Blauwe Stad zijn van die mannen die ‘last hebben van hun uitgebleven revoluties’ en nog steeds dromen van een manier om zin te geven aan hun leven. Maar ongemerkt zijn zij verworden tot ‘volgevreten apparatsjiks’, hoewel ze elkaar nog steeds aanspreken met kameraad of compañero. Het begrip revolutie moet hier heel letterlijk genomen worden, want de verhalen spelen tegen de achtergrond van respectievelijk de Cambodjaanse, de Cubaanse en de Iraanse revolutie. In de eerste twee verhalen gaat het om de confrontatie tussen twee journalisten die elkaar van vroeger kennen. In ‘De Waarheid over Ingrid B.’ wordt langzaam onthuld hoe hun gemeenschappelijke vriendin in Saigon heeft kunnen verdwijnen. De onbeschrijflijke werkelijkheid van Cambodja opent haar ogen voor de leugens die over het socialisme worden verteld en zij besluit haar eigen weg te gaan. Ook in ‘Cubana de Aviación’ is het een vrouw die zich verzet tegen de gezapigheid van haar Belgische revolutionaire kameraad en hem in de steek laat. Maar in beide verhalen staat de ontmoeting tussen twee gedesillusioneerde mannen centraal, en worden de vrouwen alleen maar in hun woorden opgevoerd. Beide verhalen staan vol met parallellen: het weerzien na jaren van mannen die aan de drank geraakt zijn, de vrouw waarop beiden verliefd zijn geweest, het inzicht dat beiden eigenlijk hun geloof in het socialisme hebben verloren, het gebrek aan uitzicht op een ander ideaal. ‘Waar zou ik naar toe gaan? In Europa ben ik een dikke, ouder wordende communist die niks kan en geen geld heeft. Daar ga ik dood zonder dat iemand het merkt.’ De hoofdpersonen lijken me nauwelijks verhulde alter ego's van
de auteur, een journalist van midden in de veertig. Ondanks het verschil in setting vormen beide verhalen een bijna identieke klaagzang op de desillusie van een bevlogen generatie, vol nostalgie en ontluistering. Een zelfbeklag dat in zijn zwakke momenten wel wat lijkt op dat van een mokkend kind dat zijn geliefde speelgoed kwijt is. ‘Een jongensdroom’, waaruit het ontwaken ruw is.
Sus van Elzen
maria fialho