Subculturen
In de eerste plaats is het doel van de studie onduidelijk: gaat het over de vormgeving van alle homoseksuele uitingen uit de geschiedenis of meer specifiek om de uitdoktering van de moderne homoseksualiteit? De modernisering van homoseksuele patronen begon 120 jaar geleden, toen homoseksualiteit voor het eerst op moderne wijze werd beschreven door spraakmakende en professionele intellectuelen: artsen, juristen, literatoren. Greenbergs boek heeft nu twee hoofddelen: Before homosexuality en The construction of modern homosexuality, waarbij de scheidslijn ergens tussen 1300 en 1900 in West-Europa ligt. In het eerste deel lijkt het Greenberg vooral te gaan om de wording van specifieke vormen van homoseksualiteit, die ook voor doorgewinterde homo's nauwelijks invoelbaar zijn, zoals de homoseksuele tempelprostitutie in Assyrië. Het tweede deel draait daarentegen om de constructie van de moderne homoseksualiteit. Greenberg maakt voldoende duidelijk dat het vroeger allemaal nogal anders lag met de vormgeving en plaatsbepaling van homoseksualiteit, maar hij overtuigt mij allerminst met zijn materiaalverzameling en analysen over de periode vóór 1300, in de eerste plaats omdat hij zeer selectief gebruik maakt van de beschikbare secundaire literatuur. Bovendien is de samenhang tussen de analysen van de onderscheiden vormen van homoseksualiteit ver te zoeken, omdat de context van de bepaalde cultuur er niet bij betrokken wordt. Om het homoleven bij Chinezen of Azteken te analyseren, moeten we die culturen kennen. Te vaak kan Greenberg niet meer dan een slag in de lucht doen. Grotesk van willekeur wordt het wanneer hij de middeleeuwse Japanse homoseksualiteit opeens binnenwurmt in een hoofdstuk over homoseksualiteit in middeleeuws Europa - de krijgsculturen van beide ‘feodale’ samenlevingen zouden zo op elkaar lijken.
In het tweede deel gaat het om de constructie van de moderne homoseksualiteit. Greenberg blijft uitermate vaag over de moeilijke en eigenlijk centrale vraag wanneer de moderne homoseksueel nu ongeveer zou zijn uitgedokterd. Zijn voorkeur lijkt uit te gaan naar een datering aan het eind van genoemde periode, in de achttiende eeuw. Reeds daarvoor had de repressie van homoseksueel gedrag, zo lijkt Greenberg te beweren, geleid tot de ontwikkeling van homoseksuele subculturen waarbinnen zich langzamerhand een homoseksuele identiteit uitkristalliseerde. Een ‘verklarende’ factor voor deze ontwikkeling zou de opkomst van een markteconomie zijn. De voortdurende discriminatie van homoseksuelen als deviante groep is te wijten aan de opkomst van bureaucratische systemen. In dit verband analyseert Greenberg zowel kapitalisme, stalinisme als nazisme. Hoewel we nu alweer ruimschoots in de twintigste eeuw zijn gearriveerd, schrikt hij er niet voor terug de bureaucratisering van de middeleeuwse kerk en van de Ottomaanse en Chinese rijken hier mede in zijn analysen te betrekken, hoewel in deze culturen allerminst sprake is van de ontwikkeling van een homoseksuele identiteit.
Greenberg heeft zich vertild aan zijn materiaal en is verstrikt geraakt in zijn analysen. Want behalve sociaal-economische en interactionistische verklaringen, gebruikt hij ook
Vervolg op pagina 12