Vestdijk Vestdijkiaans onderzocht
Een boeiende optocht van Vestdijk-vorsers
Identificatie en isolement Een visie op Vestdijk door Martin Hartkamp Uitgever Bert Bakker, 317 p., f 39,90
Vestdijks palet De rol van de beeldende kunst in de romans van S. Vestdijk door Peter de Boer Uitgever De Bezige Bij/De Herenpers, 151 p., f 24,50
De toverbron S. Vestdijk en de geschiedenis door P. Kralt Uitgever De Bezige Bij/De Herenpers, 243 p., f 32,50
Iets verhevens en onuitsprekelijks Muzikale motieven in het werk van S. Vestdijk Uitgever De Bezige Bij/De Herenpers, 176 p., f 26,50
Max Nord
Sinds de verschijning van de Vestdijkkroniek in 1973 is het aantal vorsers naar Vestdijks achtergronden, commentatoren op en analytici van het werk van deze schrijver van poëzie, novellen, essays, romans, die zich ook nog vermat meningen uit te dragen op het gebied van de astrologie, de psychologie, de religie, de muziek, even veelvuldig als de overvloed en verscheidenheid van dat werk zelf. Dat is niet wonderlijk, eerder is het verrassend dat het tot voor kort niet tot de uitgave van een systematische Vestdijk-bibliotheek is gekomen. Die is er nu dan en het zal niemand verbazen dat De Herenpers van Martin Ros samen met De Bezige Bij als uitgeverij optreedt en Martin Ros en Rudi van der Paardt samen de redactie vormen - beiden redacteur ook van de Vestdijkkroniek. De eerste drie verschenen studies betreffen de rol van de beeldende kunst in Vestdijks romans, zijn historische romans en de muzikale motieven in zijn werk. Een begin is dus gemaakt met een methodische ontleding van het lichaam van dit oeuvre. Vestdijk op de snijtafel.
Ros en Van der Paardt zullen jaloers zijn op uitgeverij Bert Bakker die ongeveer tegelijkertijd Martin Hartkamps Identificatie en isolement. Een visie op Vestdijk heeft uitgebracht. Hartkamp heeft een keuze uit korte en lange essays over Vestdijk, die hij in de twintig achter ons liggende jaren heeft gepubliceerd, bijeengebracht onder de titel van zijn bekendste beschouwing. Daarin is voor het eerste sedert Ter Braak een, geslaagde, poging gedaan het kernmotief in Vestdijks schijnbaar onoverzienbare werk op te sporen (‘drang tot vereenzelviging’) en daarmee ook de samenhang, de eenheid in zijn poëzie, proza en essays aan het licht te brengen. In 1971, Hartkamp was toen achtentwintig jaar, zei hij in een interview geprobeerd te hebben ‘Vestdijks hele werk te herleiden tot één centraal motief dat voor geen enkele andere schrijver geldt en nog door niemand is geformuleerd’. Hij deed het ook, het stond in het In memoriam-nummer van Maatstaf in datzelfde jaar, en wie het nu leest heeft moeite te begrijpen waarom dit verrassende, zo gedegen onderbouwde en heel levendig geschreven essay behalve in kleine kring zo lang praktisch onopgemerkt en/of genegeerd werd. Dat was, denk ik, vast niet het geval geweest als het eerder in boekvorm was verschenen.
Simon Vestdijk ontvangt een eredoctoraat van de Universiteit van Groningen, juni 1964
anp
In dit titelessay wordt methodisch, zakelijk en met een bijna overladenheid aan onweersprekelijke citaten uit de romans, de poëzie, de essays en de muziekbeschouwingen (speciaal die over Mahler), dit kernmotief, deze kiemcel, uitgelicht en beschreven zonder te vervallen in algemeen-geldigheden en vooral zonder te kort te doen aan Vestdijks rijkdom aan fantasie, complexiteit en dikwijls verleidelijke redeneerkunst. Speciaal wat hij schrijft over het verband tussen de identificatie en Vestdijks opvattingen over de tijd (Het eeuwige telaat) heeft mij ook bij herlezing bijzonder getroffen, als bewijsvoering van de subtiele verwevenheid van motieven, theorieën, karakters en psychische gesteldheid binnen het werk. Uit Hartkamps inleiding tot het boek heb ik de indruk dat dit inzicht als een flits tot hem gekomen is, maar er moet een gigantisch denkwerk aan voorafgegaan zijn en een even omvangrijk als succesvol speurwerk op zijn gevolgd. Ik herinner me goed dat ik na eerste lezing van zijn stuk in Vestdijk ben gaan lezen om aanwijzingen te vinden die tot ondergraving van Hartkamps opvatting konden leiden, maar alleen herhaalde bevestiging vond. Veel viel op zijn plaats dat eerder verborgen of duister was geweest.
De bundeling van bijna twintig essays, waaraan een uitvoerig register op Vestdijks werken is toegevoegd, leerde mij nog eens dat het bij wat men te zeggen heeft dikwijls zó op de nuances aankomt, op subtiele verschillen in terminologie ook, dat een eindeloze discussie, zeker van de schrijver met zichzelf, het resultaat is. Bij Hartkamp, die van geen intellectuele terughouding blijk geeft, resulteert dat niet alleen in een verfrissende kijk op zijn onderwerp, maar het toont tegelijk hoe vestdijkiaans zijn benadering en redeneerkunst zijn. Vooral de studie over de ‘Ode aan Apollo’, maar ook die over de gedichten zijn daarvan verrukkelijke voorbeelden. In zijn zoektocht naar de kenmerken van Vestdijks werk gaat hij zover dat hij zelfs een theorie opstelt waarom Vestdijk geen toneel heeft geschreven. De theorie klopt aardig, maar laat mij in ieder geval achter met een gevoel van geamuseerd wantrouwen, en met de herinnering aan een toneelstuk van Max Croiset waarvan Gomperts dacht dat het van Vestdijk was. Gomperts vergiste zich, maar zijn argumentatie had wel degelijk kracht van overtuiging.
In ieder geval, wie met het werk van Vestdijk vertrouwd is, kan met Hartkamp zijn inzicht aanscherpen en zijn bewondering voor een oeuvre dat zich niet laat opmeten in brokjes. De onderlinge samenhang van deze essays maakt Identificatie en isolement niet alleen tot een van de boeiendste en bevlogenste geschriften van deze aard die de laatste jaren zijn verschenen, maar voor de ‘vestdijkologen’ in ons land (een stuk of dertig nu. schat ik) tot een standaardwerk.